
De ingenieur en filosoof Carlo Emilio Gadda (1893-1973) was bij het grote publiek een volslagen onbekende toen hij op zijn vijfenzestigste het 15 jaar eerder geschreven Quer pasticciaccio brutto de via Merulana (Die gore klerezooi in de Via Merulana) publiceerde. Inmiddels zijn literatuurhistorici het er roerend over eens dat Gadda’s oeuvre tot de hoogtepunten van de Italiaanse letteren van de 20ste eeuw behoort. Zijn stijl werd vaak als barok bestempeld, zij het tot ongenoegen van Gadda zelf. Hij gebruikte veel dialect, technisch vakjargon en archaïsmen naast neologismen. Hij was berucht om zijn vele uitweidingen en herhalingen, die steeds uitwaaieren in nevenschikkingen en andere breedvoerige bijzinnen. Zijn veelstemmig taalgebruik en meanderende stijl maken zijn werk niet voor iedereen toegankelijk, maar de lezer die zich daar boven weet te stellen, stapt een volstrekt uniek universum binnen, waar diepmenselijke beschouwingen, lyrische dialogen en doorvoelde satire de leeservaring naar een zelden geziene hoogte voeren.
U raadt het al, ook het vertalen van de werken van Gadda ligt niet voor de hand. Gelukkig hebben we in ons taalgebied schrijver en italianist Frans Denissen. In 2000 voorzag hij Die gore klerezooi in de Via Merulana van een bejubelde vertaling en nu zet hij de kroon op zijn carrière met La cognizione del dolore of De leerschool van het lijden, Gadda’s tweede grote roman.
Mede dankzij uw inspanningen leert de Nederlandstalige lezer het werk van Carlo Emilio Gadda kennen. Hoe kwam u in aanraking met zijn werk ?
Ik ben al ruim 40 jaar met Gadda bezig. Ik studeerde in 1969 af met een scriptie over de neologismen in het boek dat ik nu vertaald heb, La cognizione del dolore. Gadda leefde toen nog, zij het nauwelijks want zijn laatste jaren zijn getekend door dementie. Hij is pas op hele late leeftijd doorgebroken, ook in Italië. In het buitenland was hij al helemaal niet bekend. Hier was toen alleszins geen letter over hem te vinden. Ik trok dus naar Rome, waar ik vruchteloos probeerde hem te ontmoeten. Het grootste deel van zijn werk is trouwens gepubliceerd na zijn geestelijke dood. Alle werken die in de laatste zes, zeven jaar voor zijn overlijden gepubliceerd zijn, gingen door de handen van zijn biograaf Gian Carlo Roscioni. Gadda had hem namelijk een hele kist met manuscripten gegeven. Roscioni mocht er mee doen wat hem goed dunkte, zelf wilde Gadda er niks meer mee te maken hebben. Hoe dan ook, Gadda wordt de laatste jaren beschouwd als een van de vier belangrijkste namen uit de Italiaanse literatuur van de 20ste eeuw, en wordt vandaag op gelijke hoogte geplaatst met Italo Svevo, Luigi Pirandello en Italo Calvino. Wat mij vanaf de eerste lectuur zo aansprak bij Gadda is zijn erg persoonlijke stem. Niemand anders uit de Italiaanse literatuur komt zelfs maar in de buurt van een dergelijke schriftuur.
Gadda omschreef De leerschool van het lijden als zijn ‘tragische autobiografie’. Is het zijn meest autobiografische boek, zijn meest persoonlijke werk ?
Het is zeker zijn meest autobiografische boek, als je een uitzondering maakt voor zijn oorlogsdagboeken, die eigenlijk niet als literatuur bedoeld zijn. In de Cognizione vertelt Gadda steeds op een indirecte manier over zijn leven. Om een dubbele reden. Ten eerste, omdat hij een heel timide persoonlijkheid was die zichzelf niet graag aan het publiek blootgaf. Hij bouwde zeer bewust enkele schermen op. Zo plaatst hij zijn verhaal in de setting van een imaginair land (Maradagal, ergens in Zuid-Amerika, dat verdacht veel lijkt op Gadda’s geboortestreek Lombardije LDM) of laat hij een anonieme verteller het verhaal doen van zijn hoofdpersonage Gonzalo, die veel gelijkenissen vertoont met Gadda zelf. Maar ik denk dat er nog een tweede, belangrijk element bij komt kijken. Je kan de Cognizione als een verdoken kritiek op het fascistische regime lezen. Het is een feit dat er ten tijde van het fascisme, tussen 1938 en 1941 om precies te zijn, zeven zogenoemde tratti of delen van het boek in het literaire tijdschrift Letteratura verschenen. Hoewel het lezerspubliek van dit tijdschrift beperkt was, diende Gadda omzichtig zijn kritiek met de nodige schermen te omgeven. Tegelijkertijd is het voor de lezers die Gadda’s leven kennen duidelijk dat vele elementen teruggevoerd kunnen worden tot biografische feiten. Het is soms zelfs tamelijk doorzichtig: Lukones is Longone (waar de villa van zijn ouders stond), Carlos Caçoncellos is Gabriele D’Annunzio, Pastrufazio is Milaan, zelfs de gorgonzolakaas wordt croconsuelo. Dat zijn aardigheidjes die op zich niet essentieel zijn om van de tekst te genieten, natuurlijk.

De fragmentarische publicatiegeschiedenis weerspiegelt de moeizame relatie die Gadda met het boek had. U baseerde uw vertaling op de in 1987 verschenen, uitvoerig geannoteerde kritische editie van Emilio Manzotti. In welke mate was deze editie belangrijk voor u ?
Ontzettend belangrijk. Toen ik zowat twaalf jaar geleden begon met de vertaling van de Pasticciaccio moest ik ongeveer alles nog zelf ontdekken, van betekenis tot allusies. De editie van Manzotti is bijna drie keer zo omvangrijk als het boek zelf, wat betekent dat er soms bladzijden zijn waarop maar tien regels tekst staan van de Cognizione en waar de rest van de pagina gevuld wordt door noten. Manzotti heeft heel grondig werk geleverd en 95% van de interpretatieproblemen worden door zijn editie opgelost. Daarmee heb je nog geen vertaling, natuurlijk! Er zijn een paar kleine elementen waarin ik Manzotti niet gevolgd heb omdat ik vind dat hij soms te slaafs de overgeleverde tekst volgt: misschien is dat iets typisch voor een filoloog. Waar ik twijfels had over de interpretatie en ook de tekstweergave van Manzotti, ben ik teruggegaan naar de eerste editie die ooit in boekvorm uitkwam, die van 1963. Die uitgave werd verzorgd door de man die de laatste jaren het dichtst bij Gadda stond, zijn biograaf, de reeds vermelde Gian Carlo Roscioni. Het gaat vaak over details, maar hij wijkt op sommige punten af van Manzotti. Bovendien had ik ook nog een informant in Italië, Aldo Pecoraro, die zelf twee monografieën over de Cognizione geschreven heeft. Met hem voerde ik een correspondentie over bepaalde kwesties of knelpunten en ook hij was het niet altijd eens met Manzotti. Deze bedenkingen nemen niet weg dat Manzotti heel erg belangrijk was voor mijn vertaling.
Het werk van Gadda wordt algemeen beschouwd als onvertaalbaar. U ging de uitdaging opnieuw aan, of zoals u stelt in uw nawoord: ‘onvertaalbaar’ is het enige woord dat mag ontbreken in het woordenboek van een vertaler. Waar heeft u deze keer het meest mee geworsteld ?
Ik vond dit boek moeilijker te vertalen dan de Pasticciaccio, hoewel je op het eerste gezicht zou kunnen denken dat het omgekeerde geldt. Uiteindelijk is de Pasticciaccio nog veel meer een narratieve tekst. Toegegeven, er zijn bladzijdenlange uitweidingen en een erg kronkelende verhaallijn, maar het Romeins dialect is er overweldigend. Het is Gadda’s Romeinse tegenover zijn Milanese roman. Het Romeinse dialect is vrij goed gedocumenteerd, er bestaan uitgebreide woordenboeken Romeins-Italiaans. Het Romeins staat bovendien ook dichter bij het standaard Italiaans dan het Milanees. Ontzettend veel dialect zit er niet in de Cognizione. De Lombardische of Milanese elementen zitten vooral in de syntaxis van de gesproken dialogen. Wat ik het moeilijkste vond zijn de heel filosofische passages en de vele literaire allusies. Die zijn talrijker dan in de Pasticciaccio. De Cognizione bulkt van literaire parodie en pastiche. Gadda had binnen de Italiaanse literatuurgeschiedenis een aantal lievelingsschrijvers die hij bij wijze van spreken van buiten kende. De voornaamste daarvan is Alessandro Manzoni, de auteur van I promessi sposi , ‘De verloofden’ in het Nederlands. Die is heel erg aanwezig in de Cognizione, bijvoorbeeld in de landschapsbeschrijvingen. In de meer elegische passages horen we Giacomo Leopardi, een dichter die Gadda eveneens heel erg bewonderde. Anderzijds had Gadda een hekel aan bepaalde schrijvers. De enen ging hij pasticheren, de anderen parodiëren. Ugo Foscolo bijvoorbeeld, die vroeg-romanticus, of Gabriele D’Annunzio, de grote patriottische auteur. Het gros van de Italiaanse lezers heeft wel eens Foscolo of Manzoni gelezen, dat is verplichte lectuur op school. Zij herkennen dus die passages en weten de parodie te smaken. Maar wie kent Foscolo in het Nederlands taalgebied? Wie kent Manzoni genoeg om in de landschapsbeschrijvingen elementen uit De verloofden te herkennen? Wat ik dus deed bij deze passages was een oudere stijl hanteren. Misschien is het u wel opgevallen dat ik hier en daar een archaïsch woord of een erg verheven term heb gebruikt ?
Ja, ik heb een paar keer naar het woordenboek moeten grijpen… (lacht)
Gadda haalt zijn taalmateriaal werkelijk overal vandaan! Het zou onzin zijn Gadda te vertalen in een Nederlands dat voor iedereen dagelijkse kost is. Dan zou je hem stilistisch verraden. In die zin is Gadda vertalen een evenwichtsoefening. Waar ik evenzeer mee worstelde is dat Gadda goochelt met abstracta. De ellende van het Nederlands is dat abstracta voor het grootste deel eindigen op ‘–heid’. Dan komt het erop aan zoveel mogelijk andere oplossingen te vinden.
In 1964 verscheen een eerste vertaling bij Meulenhoff, onder de titel De ervaring van het verdriet. In welke zin verschilt uw vertaling van die van Jeanne Henriette Klinkert Pötters-Vos ?
Een van de motieven om het boek opnieuw te vertalen is dat Gadda de laatste twee hoofdstukken pas in 1970 heeft vrijgegeven, dus na de eerste Nederlandse vertaling. Het was voor mij geen optie om de bestaande vertaling te bewaren en enkel die laatste twee hoofdstukken in mijn vertaling toe te voegen. Hierdoor zou er geen enkele homogeniteit meer zijn. Ik heb die vertaling uiteraard gelezen, maar had die er niet bij toen ik mijn eerste versie maakte. Eigenlijk heb ik postuum – ze is ondertussen overleden – wat te doen met Pötters-Vos. Zij was werkelijk een van de beste vertalers van Italiaanse literatuur in de jaren 60 van de vorige eeuw. Ze heeft heel mooie vertalingen gemaakt van bijvoorbeeld Natalia Ginzburg. Met Gadda daarentegen had ze geen enkele voeling, vrees ik. Ze vertaalde het boek omdat Gadda in 1963 de Formentor Prix International des Editeurs toegekend kreeg (een internationale groep uitgevers had in 1960 twee literaire prijzen in het leven geroepen, die jaarlijks op Mallorca, in hotel Formentor, zouden worden toegekend, LDM). De jury bestond uit schrijvers en uitgevers van 7 verschillende landen. De uitgevers engageerden zich om het winnende boek in hun taalgebied uit te brengen. Meulenhoff heeft toen een beroep gedaan op een van de betere vertalers die op dat moment actief waren. Hoewel ze een goede vertaalster is, merk je al gauw dat ze de tekst niet meester is. Dit is zeer begrijpelijk, aangezien er intussen een halve bibliotheek vol over Gadda is verschenen. Voor mij was het snel duidelijk dat er een compleet nieuwe vertaling moest komen. Na mijn eerste versie heb ik er haar vertaling systematisch bij genomen. Op de plaatsen waar ik haar vertaling beter vond, heb ik die overgenomen, of heeft ze me geïnspireerd om nog verder naar alternatieven te zoeken.

Net als Die gore klerezooi in de Via Merulana, nochtans een misdaadroman, werkte Gadda De leerschool van het lijden nooit af. Als lezer bleef ik hierdoor nooit op mijn honger zitten, maar hoe verklaart u die voorliefde voor het onafgewerkte?
Niet alleen de romans, ook een aantal van zijn verhalen en novellen zijn onvoltooid gebleven. Ik denk dat die onvoltooidheid onlosmakelijk deel uitmaakt van zijn filosofie. Dat gedachtegoed kan je in nucleo terugvinden in de openingsbladzijden van de Pasticciaccio. Daar laat Gadda het hoofdpersonage, inspecteur Ingravallo, beweren dat “onverwachte catastrofes nooit het gevolg of als je dat liever zo zegt het uitvloeisel zijn van één enkele beweeggrond, van een oorzaak in het enkelvoud, maar dat ze zijn als een draaikolk, een cyclonale depressie in het bewustzijn van de wereld, waar een veelheid van convergerende drijfveren toe heeft bijgedragen. Hij zei ook knoop of kluwen, of wespennest, of warwinkel.” Ook als je Gadda’s essays leest, waar hij schrijft over zijn werkwijze en concludeert dat je onmogelijk tot een complete beschrijving van de werkelijkheid kan komen, hoezeer je ook poogt die te doorgronden, begrijp je dat de idee van een afgerond verhaal niet strookt met een dergelijke visie.
Zijn er nog andere werken van Gadda die u zou willen vertalen ? Ik kijk er alvast naar uit…
Er zijn zeker nog boeken van Gadda die het verdienen om in het Nederlands vertaald te worden. Zoals L’Adalgisa, een van zijn vroegst gepubliceerde werken, een bundeling van een zevental verhalen die zich in Milaan afspelen. Maar ik heb voor mezelf besloten dat ik met vertalen stop. Voor mij is de cirkel nu mooi rond: het boek waarop ik ruim veertig jaar geleden op afgestudeerd ben, heb ik nu vertaald. Ik had toen niet kunnen vermoeden dat ik er mij ooit aan zou wagen. Het is er nu en daar ben ik heel blij om, maar ik wil de tijd die me rest enkel nog besteden aan eigen werk. Hopelijk staat er iemand van de volgende generatie op die zich vastbijt in Gadda. Ik ben twee jaar zoet geweest met deze vertaling en heb ondanks mijn ruime ervaring toch vaak op mijn tenen moeten staan. Het zal dus van iemand moeten komen die Gadda vertalen eveneens als een uitdaging ziet.
Verschenen in: STAALKAART #10, 2011
De leerschool van het lijden van Carlo Emilio Gadda, Athenaeum-Polak & Van Gennep 2011, vert. door Frans Denissen, voorw. door Ronald de Rooy, ISBN 9789025368029, 260 pp.