
Willem van Zadelhoff geldt als een geheimtip van de hedendaagse Nederlandse letteren. Hoewel zijn boeken stuk voor stuk erg positief onthaald worden in de pers is van Zadelhoff nog geen gevestigde naam.
De in Antwerpen wonende Nederlandse schrijver maakte zijn opzienbarende entree in 2003 met Een stoel, een lichtvoetige en suspenserijke roman waarin hij de ontstaansgeschiedenis van de achterpootloze stoel van Bauhaus-architecten Mart Stam en Marcel Breuer op ingenieuze wijze verweeft met de levensloop van de Arnhemse familie Kats. Het zou het eerste deel worden van zijn bejubelde ‘Holle haven’-trilogie, over de opkomst en ondergang van de modernistische architectuur. In zijn kenmerkende afgemeten en glasheldere stijl volgde 3 jaar later een tweede deel, Holle haven, waarin het naoorlogse Arnhem en het ‘Nieuwe Bouwen’ centraal staan. De trilogie kende vorig jaar een magnifieke bekroning met Ga niet weg. In 2008 verscheen de dichtbundel Tijd en landen, waarvoor hij de Herman de Coninckprijs kreeg toegekend voor het beste poëziedebuut. Hetzelfde jaar publiceerde hij de roman Vuur stelen, een al even magistrale afrekening met zijn theaterverleden. Menig lezer, waaronder ondergetekende, kijkt nu al reikhalzend uit naar nieuw werk. De hoogste tijd dus voor een nadere kennismaking. De rijzige auteur onthaalde ons hartelijk in zijn smaakvol ingerichte schrijversstudio aan de Antwerpse Britselei.
U debuteerde in 2003, op uw 45ste. Wat deed u precies ervoor? Heeft u altijd al geschreven?
Ik zal je wat laten zien! (rommelt in de lage buffetkast achter hem en overhandigt me een dun boekje ‘Kruispunt-Sumier nr. 47’). Dit is mijn echte debuut. Mijn gedicht ‘Want’ werd er gepubliceerd in 1973. Ik was toen 14. Ik heb dit gedicht per toeval teruggevonden. Daarmee is nog niet alles gezegd (duikt opnieuw in de kast en geeft me een tweede boek in handen: ‘Hun kleine oorlog: de weerslag van de tweede wereldoorlog op het literaire leven in België’, Peeters 1998). Ik word zelfs geciteerd in deze essaybundel: ‘Dezelfde kritiek op de westerse samenleving wordt geformuleerd in het gedicht ‘Want’ van Willem van Zadelhoff’! Ik ontdekte dit pas een week voor mijn eerste dichtbundel uitkwam. Ik heb altijd wel geschreven, maar heb het eigenlijk nooit heel serieus genomen. Anderzijds heb je natuurlijk ook mensen die er laat aan beginnen. Misschien was ik er nog helemaal niet aan toe. Ik heb altijd gedichten geschreven en aanzetten tot proza, maar voor dat Een stoel verscheen, was ik met een ander boek bezig. Dat is uiteindelijk Vuur stelen geworden. Ik zat helemaal vast en begon een kort verhaal te schrijven. Dat werd Een stoel. Eerst dacht ik aan een goede 15 pagina’s, maar toen ik daar dan aan was, kwam ik pas goed op dreef. Voor ik het wist had ik een kleine roman voor me liggen.
U schreef eveneens voor televisie…
Ja, ik schreef allerhande scripts. Dat was een uitstekende leerschool. Ik begon altijd te schrijven maar dan keek ik naar mijn boekenkast. En dacht ik: “God, wat heb ik daar nou aan toe te voegen ?” Als je voor televisie werkt, ligt de tijdsdruk zo hoog dat je helemaal geen tijd hebt om voor je boekenkast te staan. Wat mij betreft is schrijven: gewoon zitten en beginnen. Als het even niet lukt, dan moet je simpelweg doorgaan. Wat ik heb overgehouden aan mijn tijd toen ik voor de televisie werkte, is dat ik nog steeds denk in scènes. Een stoel bijvoorbeeld dat is voor mij bijna een script. Dat kan je zo in stukken knippen en dan hoef je enkel nog in te blikken.

En theater ? U genoot een theateropleiding in Arnhem…
Ik was op een bepaald moment actief als regieassistent. Zo heb ik nog met Jan Decorte gewerkt, met Gerardjan Rijnders en Leonard Frank. Ik heb zelf eens een stuk van Beckett geregisseerd… Maar ik was toen de hele tijd bezig met plannen maken. Subsidies aanvragen, stukken voorbereiden. Dan zat je er weer helemaal in. Mappen vol en dan kreeg je geen geld. Dat had weinig zin want regisseren leer je vooral in de praktijk. Ik heb ook nog een tijd in een galerie gewerkt.
U zei het daarnet al: uw romandebuut Een stoel was u aanvankelijk begonnen als een kortverhaal. Uiteindelijk zou het uitgroeien tot het eerste deel van uw geroemde ‘Holle haven’-trilogie.
Ja, ik vond dat onwaarschijnlijke verhaal over het ontwerpen van de ‘Freischwinger’ of achterpootloze stoel heel mooi. Ik ontdekte het toevallig toen ik op bezoek was bij een vriendin, waar ik aan het bladeren was in een boek. Plots zag ik de foto van die bewuste stoel. Er stond bij ontwerper Marcel Breuer. Een paar bladzijden verder vond ik precies dezelfde foto, alleen stond daar een ander typenummer onder en als ontwerper Mart Stam. Ik dacht toen meteen dat het een fout was en dat de foto twee keer was gebruikt. Achteraf bleek het te gaan over een langdurige twist, niet zozeer tussen Breuer en Stam, maar wel onder fabrikanten en andere mensen die er geld mee verdienden. Dat is het uitgangspunt geweest.
Had u bij het schrijven van dat initiële kortverhaal reeds het gevoel dat er meer inzat ? Had u de verhaallijnen van de andere delen reeds in uw hoofd?
Neen, helemaal niet. Dat het uiteindelijk een trilogie werd, is trouwens helemaal de schuld van het personage Bernhard Mörtenböck! Mijn tweede boek Holle haven speelde zich opnieuw af binnen het milieu van de architectuur. Op een gegeven moment zat ik vast met dat ene personage, Viktor Vonk, die nog in de leer was geweest bij een megalomane architect à la Mies van der Rohe. In die periode vroeg een bevriende kunstenares of ze die Mörtenböck van mij mocht gebruiken, voor een tekst in haar catalogus, want die wilde ze liever niet onder haar eigen naam zien verschijnen. Voor mij was dat goed, maar we moesten het dan wel geloofwaardig maken. Toen verzon ik een biografietje van die man, inclusief een bibliografie en maakte zelfs een Wikipedia-pagina aan, zowel in het Nederlands als in het Duits. Plots had ik een personage, dat het boek weer vlot trok. Zo is Mörtenböck letterlijk – met de trein – het boek ingereden.
Hoewel de romans van de trilogie afzonderlijk kunnen worden gelezen, raad ik iedereen aan ze na elkaar te lezen. De talloze verwijzingen naar de andere delen en de subtiele lijnen die tussen de 3 boeken lopen, verhogen het leesplezier. Gezien vanaf uw kant, kan ik me voorstellen dat dit voor u eveneens het schrijfplezier opvoerde?
Ja, ik vind dat erg leuk. Die boeken hebben allemaal met elkaar te maken. Ik ben nu volop bezig aan mijn volgende roman, met als werktitel Geluk. Het gaat over een man die een oude geliefde tegenkomt en ziet dat ze gelukkig is. Toen hij met haar was, was dat niet zo. Hij is niet geslaagd in wat haar nieuwe man wel kan: haar gelukkig maken. Dat kan hij niet hebben en hij doet er alles aan om dat geluk te verstoren. Eerst dacht ik: dit is nu eindelijk eens een héél ander boek. Maar neen: het gaat opnieuw over mensen die niet kunnen omgaan met het verleden. Ze willen het niet nog eens doormaken, en proberen het verleden te kneden. Dat is een thematiek die in al mijn boeken voorkomt. Omdat mijn personages door het verleden gekweld worden, komen ze nog tot weinig.
In hoeverre zijn uw boeken autobiografisch?
Nauwelijks eigenlijk. Er sluipen onvermijdelijk wel bepaalde elementen binnen, natuurlijk. Zoals de bloemenverkoper in Ga niet weg. Mijn grootvader had een bloemenkiosk in Amsterdam, op net dezelfde plek die ik beschrijf. Mijn familieleden waren geen wijnhandelaars, advocaten of architecten met grote villa’s, zoals de personages in mijn boeken. Mijn andere grootvader had een stukadoorsbedrijf en mijn vader was ambtenaar. Ik gebruik wat ik kan gebruiken. Waarom zou ik het verzinnen als het er al is?
Uw taalgebruik is erg gebald en beeldrijk. Al uw romans houden een subtiel spel met tijdsniveaus en vertelstandpunten aan; de verhaalstructuur is vaak elliptisch, wat de suspense alleen maar opdrijft. De staccatostijl deed me bij momenten denken aan de hardboiled detectives van bijvoorbeeld Jim Thompson of Mickey Spillane.
Dat vind ik een boeiende opmerking. Want daar is het wel op gebaseerd. Ik kan echt genieten van de eerste pagina’s van een goeie detective. Daarna haak ik wel vaak af. Maar wat ik interessant vind bij het genre is hoe de meesters erin slagen om met een paar korte zinnen een hele sfeer op te roepen. Ik krijg vaak opmerkingen over mijn ‘kale stijl’. Alsof dat een keuze is. Dat is gewoon mijn stijl. Er komen best wel langere zinnen voor in mijn boeken, hoor. In het verleden heb ik wel eens geprobeerd in een meer bloemige stijl te schrijven, maar dat lukt niet voor mij. Ik hou erg veel van de grote vertellers in de wereldliteratuur, zoals Dostojevski bijvoorbeeld. Dat vind ik echt prachtig. Of Thomas Bernhard, één van mijn grote favorieten. Die karige en bondige stijl heb ik trouwens te danken aan mijn leraar Nederlands, de schrijver Jan Elemans. Hij liet me ooit een veel te langdradig opstel herschrijven, met als opdracht geen enkele zin langer dan één regel te gebruiken. Vooraf liet hij me ook Bint van Bordewijk lezen! Ik werk erg hard om met zo weinig mogelijk woorden, zoveel mogelijk te doen. Anderzijds mag je de moeite die erin gestoken is er niet op aflezen. Het moet er steeds uitzien alsof het zo hup op het papier gesmeten is.
Over Bordewijk gesproken: naast hem bent u een van de weinige auteurs in de Nederlandse letteren die architectuur als literair thema uitwerkt. Vanwaar uw fascinatie met architectuur?
Dat is toevallig. Ik ben geen architect, maar ik ken er wel veel. Als kind zat ik vaak huizen en plattegronden te tekenen. Hollywoodvilla’s vooral, met patio’s en palmen en zo. Later kwam ik er achter dat je om architect te worden wel goede punten moest hebben voor de exacte vakken. Maar ik ontmoette een oudere vrouw die een architectuurgalerie had, midden jaren 80. Bij haar zag ik trouwens voor het eerst de foto’s van de stoelen van Stam en Breuer. Zij bleek een kleindochter van de architect Hendrik Berlage te zijn. Daar maakte ik kennis met Rem Koolhaas, die toen nog niet zo beroemd was, maar ook met Zaha Hadid en Jo Coenen. Allemaal mensen die later heel bekend zijn geworden. Wat mij vooral boeit in de modernistische architectuur is het hele idee van de maakbare mens. Het ongebreidelde geloof in de verbetering en de vooruitgang van de mens, het zoeken naar de standaard die boven alles uitsteekt. Ik gebruik architectuur toevallig, maar mijn thematiek is uiteraard veel ruimer.
Uw heldere stijl staat in contrast met het grote soortelijk gewicht: uw boeken bulken van de referenties aan de kunstgeschiedenis, de literatuur en de populaire cultuur…
Ik vind dat gewoon erg leuk. In Een stoel bijvoorbeeld is er een scène waarin Frederik Kats moet kiezen tussen bij zijn vader werken of bij een gereputeerd advocatenkantoor. Hij gaat bij professor Prakking op bezoek maar hij krijgt te horen van diens vrouw Fien dat die net naar Brussel is vertrokken voor een congres. Wanneer ik dat nu lees, had ik daar eigenlijk ‘Rijsel’ van willen maken. Want dat is wat Boorman steeds zegt in Lijmen/Het been: als ze naar hem vragen dan moeten ze zeggen dat hij naar de ‘internationale conferentie in Rijsel’ is. Daar moet ik dan aan denken, ziet u ? Fien giet dan koffie op en dat is dan weer een verwijzing naar het gedicht ‘Impasse’ van Martinus Nijhoff. Tijdens het schrijven doet de situatie zich voor. Vaak vind ik dat dan te mooi om te laten liggen. Velen zullen bepaalde referenties misschien niet opmerken, maar dat maakt het boek er niet minder leesbaar om. Zij die het wel opmerken, krijgen dat er bovenop. Het plezier van het lezen dat ik zelf ervaar als lezer wil ik ook in mijn boeken hebben. Dat vind ik erg belangrijk.
U woont reeds sinds 1993 in Antwerpen. Maar uw geboorteplaats Arnhem laat u niet los. Het oorlogsverleden van deze in W.O.II grotendeels verwoestte stad speelt een prominente rol, vooral dan in Holle haven
Dat geldt voor al mijn romans tot nu toe maar wellicht het meest voor Holle haven. Maar zoals ik daarnet al zei, ik gebruik Arnhem omdat ik de stad natuurlijk heel goed ken. Ik ken de geschiedenis van de stad en ik gebruik wat ik kan. Arnhem is na de oorlog verknald door allerlei bouwheren. Arnhem is de belichaming van het gezegde ‘Bombs are an architect’s best friend’.
Een aspect van uw werk dat vaak over het hoofd gezien wordt, vind ik, is de humor.
Daar heb je gelijk in. Denk maar aan de eerste zin uit Vuur stelen: “Zou het anders gelopen zijn als ik toen een vezelrijk dieet gevolgd had?” Je hebt jaren in een instelling gezeten wegens een bijlmoord en dan vraag je je af of je manier van eten daar iets aan veranderd zou hebben! Er zit daar ook een soort kwetsbaarheid in. Dat is de humor die ik naar waarde weet te schatten. Het tragikomische.
Op uw blog kondigt u voor volgend jaar maar liefst 3 publicaties aan: de eerder vermeldde roman Geluk; Muziek voor zenuwlijders, een bundeling verhalen en Het ei van Fabergé, een nieuwe reeks gedichten…
De roman speelt zich af in Antwerpen, dat kan ik alvast meegeven. Na 18 jaar in Antwerpen, is dat een primeur. In het boek komt Arno Heine voor, uit Vuur stelen, dat ik zelf mijn meest persoonlijke boek vind. Hij ontmoet zijn ex wanneer ze samen in een stuk zullen spelen, geregisseerd door een Duitser. Geluk zal een soort pendant worden van Vuur stelen. De verhalenbundel is dan weer een verzameling van reeds verschenen verhalen (onder andere in ‘Deus Ex Machina’) en nieuwe verhalen. Een goed kortverhaal schrijven vind ik erg moeilijk. Het moet helemaal kloppen, mag niet direct op zijn doel afgaan. Ook het verhaal over mijn oom (te beluisteren via de blog van van Zadelhoff, LDM) ‘Corvus Corax’ zal in de bundel staan. Dat vind ik zelf misschien wel het mooiste dat ik ooit geschreven heb, onder andere door de emotionele geladenheid. Het gaat over mijn lievelingsoom, die zichzelf letterlijk doodgedronken heeft. Het is een soort hommage aan de man, zo is zijn leven toch niet helemaal voor niks geweest. De gedichtenbundel is ook bijna klaar. Dit keer zijn het allemaal nieuwe gedichten, en er zitten zelfs een paar cycli in, in tegenstelling tot Tijd en landen dat wel uit afdelingen bestond, maar waar het allemaal losse gedichten betrof. Het wordt een mooi jaar…
Verschenen in: STAALKAART #11, 2011
WILLEM VAN ZADELHOFF
BIOGRAFIE
WILLEM VAN ZADELHOFF (°Arnhem, 1958) studeerde in 1982 af aan de docentenopleiding van de Arnhemse Toneelschool en was daarna werkzaam in een galerie, het theater en als tekstschrijver voor televisie. Hij schreef de romans Een stoel (2003) en Holle haven (2006). Het laatste boek haalde de longlist van de Librisprijs 2007. In deze romans – de eerste twee delen van een trilogie – speelt architectuur, vooral de modernistische, een belangrijke rol. Het derde deel, Ga niet weg, verscheen in het najaar van 2010. Voorjaar 2008 verscheen zijn poëziedebuut Tijd en landen bij uitgeverij Meulenhoff/Manteau. Later dat jaar volgde de roman Vuur stelen. Hij schrijft recensies over voornamelijk Duitse literatuur voor DE STANDAARD. Op Gedichtendag 2009 werd bekend dat hem voor Tijd en landen de HERMAN DE CONINCKPRIJS voor het beste poëziedebuut is toegekend. Sinds 1993 woont Willem van Zadelhoff in Antwerpen.
BIBLIOGRAFIE
- Een stoel (2003) (roman)
- Holle haven (2006) (roman)
- Corvus corax (2007) (radioboek)
- Baby’s boek (2008) (essay over fotografie)
- Tijd en landen (2008) (poëzie)
- Vuur stelen (2008) (roman)
- Ga niet weg (2010) (roman)
Blog van Willem van Zadelhoff: http://willemvanzadelhoff.blogspot.com
Een gedachte over “Willem van Zadelhoff: de geheimtip van de Nederlandse letteren”