‘Liefde’ van Andreas Capellanus, een speelse retorica van de verleiding

tumblr_inline_pe6fehbeLM1s0xvfa_540

Liefde van Andreas Capellanus, het jongste deel in de onvolprezen reeks ‘Filosofie en Retorica’ van de Groningse Historische Uitgeverij, heet een klassieke ars amatoria te zijn. Dat het een soort leidraad voor de liefde is, geschreven in de 12de eeuw op verzoek en tot lering van een jeugdige vriend, is zeker waar, maar de speelse meerstemmigheid van deze beroemde retorica van de hoofse minne maakt het tot zoveel meer dan zomaar een leerdicht. Dit is liefde beschreven als een drama van kwijnen en lijden, maar ook van vervullen en gunnen, van tomeloze hartstocht en mateloze overgave, van ziedende lust en vrome, spirituele liefde.

‘Liefde is een ongrijpbaar fenomeen, dat zowel heilzaam als verwoestend kan zijn’, schrijft vertaler Piet Gerbrandy in zijn treffende inleiding. Dat ondoorgrondelijke geldt evenzeer voor het boek, want Capellanus’ werk is gestoeld op een paradox van aanprijzen en afwijzen van de liefde, meteen ook de reden waarom het boek zo intrigeert. Om die prikkelende tegenstelling in zijn volle betekenis te vatten is niet alleen een goed begrip van de literaire stroming die als hoofse liefde bekend staat noodzakelijk, maar ook een inzicht in de structuur van Capellanus’ boek.

In het begin van de 12de eeuw bezongen de Zuid-Franse troubadours hun liefde voor onbereikbare adellijke dames en de overspelige idealen van de ‘rechte minne’. Lange tijd werd De amore als hét handboek van de hoofse liefde beschouwd, het theoretisch fundament van de populaire ridderromans, zeg maar. Deze aanname strookt niet met het onmiskenbare feit dat Andreas in het Latijn schreef, de taal van de kerk en de scholen, van de monastieke intellectuelen, maar niet van de feodale aristocratie, het doelpubliek van de hoofse minneliederen. Daar komen nog heel wat onzekerheden bij: zo kennen we niet de precieze datering van het werk, over de identiteit van de auteur is heel weinig bekend en zelfs van de titel bestaan er uiteenlopende versies.

Belangrijk in dat opzicht is dat in de 12de eeuw de gangbare opvattingen over de liefde allesbehalve eenduidig waren. De minne nam vele gedaantes aan, hanteerde zelfs een eigen terminologie: zo was dilectio (genegenheid, liefde) een overkoepelende verzamelnaam, die opgesplitst werd in twee vormen van amor (liefde, hartstocht), namelijk cupiditas (pure lust, lichamelijke begeerte) en charitas (spirituele liefde). Problematisch is dat in de ons overgeleverde Latijnse teksten dilectio, amor en charitas vaak door elkaar gebruikt worden.  Voor cupiditas geldt dit echter niet: deze term staat ontegenzeggelijk voor seksueel verlangen, steeds met een connotatie van verderf en spirituele verloedering.

De amore bestaat uit drie boeken van ongelijke lengte, voorafgegaan door een brief van de auteur aan Walter (Gualterius), zijn jonge vriend die om liefdesraad verlegen zit. In de brief waarschuwt Andreas dat het ‘buitengewoon onverstandig’ is zich met de liefde bezig te houden. Of ook nog, dat het niet past voor ‘een weldenkend mens’ om ‘tijd vrij te maken voor dergelijke jachtpartijen’. Na de brief volgt een korte inleiding. Boek 1 (‘Hoe liefde te verwerven’) onderzoekt onder andere wat liefde is, wat de uitwerking ervan is, hoe ermee om te gaan, de verschillende soorten liefde. Om liefde te verwerven, moet de minnaar welbespraakt zijn, stelt Capellanus wat hij prompt aantoont met 8 voorbeeldige dialogen tussen een man en een vrouw. Boek 2 (‘Hoe liefde te behouden’) illustreert aan de hand van 21 casussen de ‘verscheidene liefdesoordelen’. Boek 3 daarentegen geeft een totaal andere visie en ligt meer in de lijn van de initiële waarschuwing om zich niet in de liefdesstrijd te werpen. Het is een lang uitgesponnen tirade tegen de liefde, waarin vrouwen afgeschilderd worden als fatale monsters. Het lijkt wel alsof Andreas de cupiditas onvoorwaardelijk afwijst. Zoals vertaler Piet Gerbrandy knap aangeeft in zijn inleidend essay is de tekst veel te speels en te meerstemmig om tot een dergelijke conclusie te komen. De veelheid aan genres die Andreas hanteert (filosofisch traktaat, dialoog, Ovidiana, ridderverhaal) en de speelsheid waarmee hij zijn verontwaardiging etaleert, door bijvoorbeeld zijn personages de auteur die hen in het leven riep te laten citeren, doen vermoeden dat er meer aan de hand is. Het zijn stuk voor stuk kunstgrepen die verwarring scheppen en waardoor de eerste twee boeken een ironische deconstructie lijken van de liefde waarvoor Andreas in Boek 3 geen goed woord over heeft. Met andere woorden, De amore doet zijn reputatie als ongrijpbaar boek alle eer aan. Even ondoorgrondelijk als de liefde? En grote literatuur?

Liefde is een polyfone ode aan onze hartstochten, een ode die alle registers opentrekt. Belerend en waarschuwend, poëtisch en lyrisch, theoretisch en beschouwend. Capellanus hult zich in een quasi postmoderne mantel van ironie: enerzijds waarschuwt hij voor het verderfelijke van de zinnelijke liefde, maar binnen hetzelfde korte bestek spoort hij zijn lezers aan om alle gangbare conventies te doorbreken. De amore is een waar plezier om te lezen, ook vandaag. Die zalige lectuurgeneugten scheren hoge toppen mede dankzij de kwieke vertaling van Piet Gerbrandy, die voor dezelfde uitgever in het verleden al Quintilianus’ Opleiding tot redenaar subliem had vertaald, en nu ook de woorden van kunstbroeder Capellanus een zwierige luchtigheid en vergulde levendigheid geeft.


Verschenen in: STAALKAART #23, 2014

Liefde van Andreas Capellanus, Historische Uitgeverij 2013, vert., inl. en aant. door Piet Gerbrandy, ISBN 978 90 6554 4490, 296 pp.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s