
Wanneer we Jeroen Olyslaegers ontmoeten op een zomers terras in Antwerpen is de schrijver duidelijk in zijn nopjes. Met recht en reden want het laatste deel van zijn bejubelde W-trilogie is net verschenen. In de spannende oorlogsroman Wil laveert Wilfried Wils, een hulpagent met dichterlijke ambities, tussen twee werelden: enerzijds neemt hij beroepshalve deel aan de jodenrazzia’s en steekt zijn artistieke mentor annex jodenjager Nijdig Baardje een handje toe; anderzijds helpt hij zijn collega en beste vriend Lode, een waaghals die het opneemt voor de joden. Jaren later vertelt Wilfried in dagboeknotities zijn onwaarschijnlijke verhaal aan zijn achterkleinzoon. Met deze ambitieuze roman over schuld en boete, normaalzucht en ambiguïteit, bevestigt Olyslaegers met kloeke stem zijn meesterschap.
Het eerste deel van uw ‘trilogie van de macht’, Wij, verscheen in 2009, het tweede Winst in 2012 en nu is er het slotdeel, Wil. Hoe zit de ontstaansgeschiedenis in grote lijnen in elkaar?
Dat is een vrij lang en complex verhaal. Eigenlijk zijn er 2 sporen. Het eerste spoor was Wij. Dat was een boek dat ik heel lang in mijn hoofd heb gehouden, grofweg een jaar of tien. Na Open gelijk een mond(verschenen september 1999, LDM) zat ik vast met mijn schrijven en heb ik jaren niets gepubliceerd. Ik was toen vooral met theater bezig, maar ik had wel al het idee op het einde van de jaren 90 om Wij te schrijven. Ik had een paar schetsen, maar die vond ik niet goed genoeg. Ik voelde dat ik nog niet de maturiteit had om een dergelijk boek te schrijven. Ik heb lang gewacht, mij in het theater gestort en toen kwam de pertinente vraag van een goede vriend wanneer mijn roman er nu eindelijk aankwam. Achteraf bleek dat het juiste sjot in mijn cojones en ik begon te schrijven. Maar na 60 bladzijden raakte ik opnieuw vast, legde het werk voor enige tijd opzij en begon te schrijven aan wat je de oerversie van Winst zou kunnen noemen. Aanvankelijk was Winst een soort van kortverhaal, over een kunsthandelaar wiens auto gesleept werd aan het Museum voor Schone Kunsten. Met andere woorden, op een bepaald moment was ik aan 2 boeken tegelijk aan het werken en vorderden ze beide even goed. Ten slotte heb ik gekozen voor Wij, dat boek had echt te lang in mijn systeem gezeten, het moest eruit. In diezelfde periode werd ik samen met Tom Lanoye uitgenodigd door Herman Van Goethem, vanaf volgend academiejaar rector van de Universiteit Antwerpen, maar toen professor geschiedenis, om deel te nemen aan een week waar doctoraatsstudenten in aanraking kunnen komen met andere disciplines. Van Goethem gaf er een referaat over een PV die door een flik was opgemaakt in Antwerpen na de eerste razzia van 15 augustus 1942, een razzia waar de Antwerpse politie aan heeft meegewerkt. Dat was het tweede spoor: alles kwam samen en ik begon een lijn te zien. Ik besefte dat ik aan het schrijven was over hoe de relatie van het ik, van onszelf, het individu, veranderd is ten opzichte van de gemeenschap. In Winst proberen mensen een nieuwe gemeenschap uit te vinden, in Wij stort de vriendschap onder de vrienden helemaal in elkaar, net als het romantische ideaal van het Vlaams-nationalisme. Ik was bij wijze van spreken op zoek naar de zwarte doos van het vliegtuigongeluk ‘België’. En ik stelde me de vraag of er ooit al iemand een roman had geschreven over de jodenjacht. En toen zag ik ineens de hele trilogie voor mij. Ik heb vanaf het begin besloten dat de 3 boeken afzonderlijk moesten kunnen gelezen worden, zonder voorkennis, maar dat ze wel met elkaar moesten resoneren. Er zitten dan ook heel wat echo’s in de totaliteit van de trilogie.
Dat is het geval op het vlak van de personages bijvoorbeeld: in het eerste boek, Wij, stond Georges centraal, in Winst is zijn zoon Donald de hoofdfiguur. Donalds zoon heet Angelo, wat ook het dichterspseudoniem is van Wilfried in Wil.
Het is nogal een psychedelisch verband, hé. Kijk, voor mij is Winst een boek dat zich afspeelt in een andere tijd-ruimtedimensie dan de onze. In boeken heb je dat uiteraard altijd, maar ik heb geprobeerd om er elementen in te stoppen die de lezer doen beseffen dat het niet helemaal onze wereld is. Voor mij is Angelo een demon, de demon die Winst vertelt. Hoewel, ‘demon’ is niet helemaal de juiste term. Het woord ‘daimoon’ is beter, in de betekenis zoals Plato en Socrates de term gebruikten, namelijk als een soort entiteit, een wezen tussen de goden en de mensen. Socrates maakte duidelijk dat de innerlijke stem die je hoort je daimoon is. Het is een wezen waarmee je kunt converseren. In de trilogie is dat niet alleen de figuur die Winst geschreven heeft, maar ook diegene die Georges komt treiteren in Wijen de innerlijke poëtische stem van Wilfried in Wil. In Wil is Angelo heel manifest aanwezig. Hij zit wat mij betreft echt in het centrum van dat boek. Daar is Angelo een soort van zwarte engel, de zwarte engel van de geschiedenis, die Wilfried in het Antwerpen van vandaag er blijft aan herinneren dat hij perfect weet wat er is gebeurd in 1942.
Als je zou zeggen dat Angelo een alter ego is van Wilfried, dan besef je hoezeer hij een gespleten personage is: hij is een flik en een dichter, zijn collega’s noemen hem een tweezak. Zijn gespletenheid is echt angstaanjagend, op het schizofrene af. Is dat ook de ‘daimoon’ aan het werk?
Nee, dat zou te gemakkelijk zijn, denk ik. Nochtans ik heb wel met het idee gespeeld. Het is een gespletenheid die ik intuïtief heb aangevoeld: hoe overleef je zo’n oorlog in een job waarbij je toch op een of andere manier, al was het maar in je eigen moreel universum, kleur moet bekennen? Er zijn politieagenten geweest die weigerden mee te doen aan de razzia’s, maar dat was een kleine minderheid. Ik vroeg me af hoe je je functie als hulpagent tijdens een razzia kan verzoenen met je dagelijkse leven, met je vrienden, je interesses, je leefwereld. In Wil heb ik dat op de spits gedreven, maar toen mijn boek af was, liet ik het aan een historicus lezen, om zeker te zijn dat ik geen al te grote kemels had geschoten. Die geschiedkundige was erg enthousiast over het boek en vertelde mij terloops dat Willy Vandersteen spotprenten had gemaakt voor de bezetter, voor Vlaams-nationalistische collaborateurs dus, onder een pseudoniem. Daar had ik ooit al over gehoord, maar tezelfdertijd vernam ik – en dat wist ik dan weer niet – dat Vandersteen ook voor het verzet had gewerkt, onder de naam ‘Wil’. Mijn haar kwam recht toen ik dit hoorde: in Wij is mijn hoofdpersonage een cartoonist, en dan nog dat pseudoniem erbovenop! Er heerste meer ambiguïteit tijdens de oorlogsjaren dan wij gemeenzaam aannemen.
Die ambiguïteit is alomtegenwoordig in uw ‘trilogie van de ontspoorde tijd’: het wereld- en mensbeeld dat u schetst is behoorlijk apocalyptisch…
Ons leven is helaas nog steeds bijzonder ambigu. We kunnen moreel verontwaardigd zijn over maatschappelijke toestanden, maar we zijn niet consequent. Ik zie dat ook bij mijzelf: sommige dingen die ik verschrikkelijk vind, klaag ik niet aan of erger nog, ik werk er soms de facto aan mee. We leven in een ‘ecocalyps’ en we zitten nu in wat ze noemen het Antropoceen, waar de gevolgen van menselijke activiteit rechtstreeks inwerken op ons klimaat. Maar er zijn wel oplossingen, dingen die je zelf zou kunnen doen, waar je een verschil kan maken. Als je bijvoorbeeld 3 dagen in de week geen rundsvlees eet dan reduceer je je ecologische voetafdruk enorm. Maar we doen dat niet. Zonder enig probleem stappen we het vliegtuig in, met het hele gezin, en we gaan naar Indië en naar New York, want voor een paar honderd euro kunnen we dat doen. Zelf vlieg ik bewust weinig, maar af en toe moet ik het wel doen. We staan er niet bij stil, maar het is al lang niet meer fase rood: we zitten in fase purper. En de vraag is of de volgende generatie het nog redt? Ik trek zelf mijn grens, maar doen alsof er niets aan de hand is, dat is wat ik beschrijf in Wil als ‘normaalzucht’. Het is wat we nu ook meemaken. We lijden allemaal aan ‘normaalzucht’. We hebben dat nodig om mentaal te overleven. We worden bezet door een systeem dat ons ongelooflijk veel voordelen biedt en dat ons welvaart heeft geschonken, maar die welvaart is natuurlijk voor een groot deel vals want we hebben die verkregen door het Zuiden op een roekeloze manier te exploiteren. Er staat een rekening open en die moet worden betaald. Je kan dat doortrekken naar Wil: in de jaren 30 werd er een fundamentele kritiek gegeven op hoe democratie werkt, zowel door extreem-rechts als door extreem-links, met op kop een heel weifelend allegaartje van liberale sociaal- en christendemocraten die het ook niet goed meer wisten. Tja, dat is natuurlijk heel vergelijkbaar met vandaag. De ideologische verwarring is totaal, mogelijke oplossingen zijn allemaal heel schetsmatig en uitsluitend gericht op het winnen van stemmen. Alle alarmsignalen zijn aan het afgaan. Ik heb dat in Winst al proberen duidelijk maken, maar Wil laat zien wat er gebeurt wanneer je het overlaat aan het herenvolk. En voor mij is dat een metafoor: dat hoeven niet de nazi’s te zijn. Als je het overlaat aan het herenvolk dan krijg je dit: ieder voor zich en probeer maar te overleven.
Hoe moeilijk was het om anachronismen te vermijden? Hoe heeft u zich verdiept in de Antwerpse oorlogsjaren?
Je krijgt vreemde obsessies als je begint te schrijven en researchen. Je wil bijvoorbeeld weten wat de naam was van de rantsoensigaretten die men toen rookte. Neem nu een schrijver als Philip Kerr: die schrijft goed gedocumenteerde detectives die zich afspelen in het Duitsland van voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Ik lees die romans met veel plezier, zijn research is werkelijk fenomenaal. Ik vind dat bewonderenswaardig, maar ik ben meer iemand die zoekt naar dat ene significante detail dat er voor zorgt dat je meteen in de bedoelde periode zit. Het was meer mijn bedoeling de lezer te bezweren: ik neem je mee en zet je af in de jaren 40 en we zien elkaar weer op het einde van de rit. Vandaar ook de rechtstreekse vertelstem, een vertelperspectief waar ik nu trouwens meer en meer in geloof, ook voor mijn volgend werk. Toen ik Wij aan het voorbereiden was, las ik in de stadsbibliotheek de Knacks van juli-augustus-september 1976, de periode waarin de roman zich afspeelt. Na dagen in de bibliotheek te hebben zitten lezen besefte ik plots dat ik de verkeerde dingen aan het lezen was. Ik moest de reclames lezen! Zo herinnerde ik me plots dat Boule d’Or toen een hip merk was. Net zo in Wil is er het detail, helemaal in het begin van het boek, dat het licht van de straatlantarens blauw was door gekleurde filters in het glas. Ik heb dat detail ergens opgepikt in een geschiedenisboek. Dat zijn van die details waar een historicus niet noodzakelijk in geïnteresseerd is maar waar een romancier dol op is.
Opvallend alweer is uw natuurlijk gevoel voor dialoog. Is dat gelinkt met uw theaterwerk of bent u gewoon een goede luisteraar?
Ik kan heel goed faken, denk ik (lacht). Ik bedoel, de dialogen komen natuurlijk over net omdát er heel hard aan gewerkt is. Je opmerking is voor mij best grappig, want een van de allereerste versies van Winst heb ik geschreven zonder dialogen. Omdat ik mezelf wilde uitdagen, want dialogen gaan me nu eenmaal makkelijk af. Ironisch genoeg zijn er in de uiteindelijke versie wel veel dialogen, maar goed. Ik was als kind een groot lezer en las het liefst in de buurt van volwassenen. Ik was natuurlijk niet gewoon aan het lezen, ik was ook aan het luisteren naar wat iedereen tegen elkaar aan het zeggen was. En na een halfuur zagen ze mij niet meer zitten en dan kwamen de geheimen naar boven (lacht). Ik vond dat meestal veel spannender dan wat ik aan het lezen was. Er is bovendien geen enkele bladzijde uit het boek die ik niet aan mijn vrouw heb voorgelezen. Zij is mijn ultieme klankbord. Bij Winst was ik trouwens wat gefrustreerd op het vlak van vertellen. Ik vond dat het teveel een leesboek en te weinig een voorleesboek was. Ik nam me voor van Wil een voorleesboek te maken. Ik wilde het kunnen voorlezen aan familie en vrienden. Zoals Flaubert dat deed in de negentiende eeuw, sigaren rokend en cognac drinkend. Ik heb wat heimwee naar zo’n periode (lacht). Maar serieus, aan iedereen die het wil horen zou ik graag komen voorlezen uit Wil.
Wat het vertellen betreft heeft u zichzelf wat mij betreft overtroffen: het is een bijzonder sterk en spannend verhaal geworden. Het ritme zit helemaal juist.
Dat is balsem op mijn schrijvershart, waarvoor dank. Maar om het ietwat prozaïsch te zeggen: ik denk dat het boek als een goede kaas gerijpt is. Vorig jaar toen ik voor Fabre werkte was het eerste deel van Wil al af. Er zijn verschillende versies van dat deel geschreven. Vanaf het moment dat ik het beginbeeld van de sneeuw met het blauwe licht erop had, wist ik dat ik vertrokken was. Maar dat was 2,5 jaar geleden. Ik voelde dat ik dat eerste deel moest afmaken tot aan de rand van het perfecte vooraleer ik met Fabre kon beginnen. Althans dat had ik mijzelf beloofd en dat is gelukt. Na dat onwaarschijnlijke avontuur met Jan stond ik superscherp. Nadien kwam ik kijken hoe de kaas grijpt was, zeg maar. Heeft het genoeg maturiteit, lopen de dialogen, blijft het overeind, wordt het niet te kitscherig? Met een jaar afstand kon ik al die dingen met veel meer genadeloosheid bekijken. Het zegt iets over het ambachtelijke. Schrijver zijn is op dat gebied een fantastisch beroep. Als je gewoon blijft werken en je behoudt je zin voor zelfkritiek dan word je onvermijdelijk beter, denk ik. Ik heb altijd dingen gedaan waar ik schrik voor heb, waarvan ik niet zeker was of ze voor mij haalbaar waren. Ik heb altijd de lat erg hoog gelegd, geprobeerd mijn grenzen te verleggen. Ik zet heel hoog in met Wil en ik hoop dat de lezers de vorige 2 delen terug zullen oppikken of voor het eerst zullen openslaan. Het was bloed, zweet en tranen, maar tegelijk een ongelooflijk genot om deze roman te schrijven.
Verschenen in: STAALKAART #34, 2016
Wil van Jeroen Olyslaegers, De Bezige Bij 2016, ISBN 9789023498438, 304 pp.
Een gedachte over “‘Wil’ van Jeroen Olyslaegers, het langverwachte slotdeel van de W-trilogie”