Zo gaat dat met cultauteurs: tijdens je leven leest geen hond je werk, maar tien jaar na je overlijden kan het niet op. De literaire goegemeente reanimeert zichzelf en zet een resem activiteiten op poten, gaande van een gedenkplaat op de gevel van je voormalige stamkroeg De Raaf en een aan je oeuvre gewijde minifocus in het magazine Deus Ex Machina tot de publicatie van een bloemlezing en jawel, een heuse biografie. Benieuwd wat Jean-Marie Henri Berckmans (1953-2008), de enige echte chroniqueur van Barakstad, Biotoop Zero en de Grauwzone, zelf zou vinden van al de herdenkingen die hem postuum te beurt vallen. Voor alle duidelijkheid: de gelijktijdige publicatie van een biografie en een best of is zeker prijzenswaardig — Berckmans mag én zal niet vergeten worden — maar roept ook vragen op: wat met het ongepubliceerde, nagelaten tekstmateriaal bijvoorbeeld? Of waar blijft nu in vredesnaam dat verzameld werk? Op het gevaar af dat de tiende overlijdensverjaardag van Berckmans alias ‘Pafke, het meest conkrete Mafke’, ‘Kromsky’, ‘Pierlala’ of ‘De Man Van Staal’ een verhaal wordt van gemiste kansen en onbenutte opportuniteiten.
Schrijven in de Grauwzone
‘Het enige echte schrijven is het noteren van de grafie van Berckmans Jean-Marie’
(uit Het onderzoek begint, 2002)
Schrijven in de Grauwzone heeft als ondertitel J.M.H. Berckmans, de biografie, met het bepaald lidwoord ‘de’, wat een zeker definitief karakter suggereert en zowel autoriteit als volledigheid uitstraalt. De levenskroniek is verrassend genoeg opgedragen aan haar eigen onderwerp, Berckmans zélf, en aan diens ‘schrijfbroeder’ Kamiel Vanhole (1954-2008), vanaf 1977 een belangrijke medestander van de Grauwzone-auteur. In een korte inleiding schetst biograaf Chris Ceustermans (1969) zijn band met Berckmans: hij ontmoette de schrijver ‘enkele keren’, in 1997 en 1999 om precies te zijn, enkel beroepshalve, maar verder ging het contact niet. Evenmin trouwens met Vanhole, die overigens overleed aan longkanker enkele maanden voor zijn vriend Jean-Marie. Desalniettemin is de biografie opgedragen aan de twee schrijvers. Ceustermans wil de lezer blijkbaar laten geloven dat hij door zijn diepgravend biografenwerk aanspraak kan maken op een bijzondere band met de desbetreffende auteurs. Ik weet niet hoeveel biografen hun afgerond boek opdragen aan het onderwerp van hun levensbeschrijving, maar in onderhavig geval is het een eerste, ietwat onvoorzichtige indicatie van de bij momenten storende dweperigheid waarmee Ceustermans zijn sujet zal behandelen.
Ceustermans leerde het werk van de Grauwzone-schrijver kennen in zijn studententijd: ‘Bijna een kwarteeuw later is nog niets van mijn fascinatie voor J.M.H. Berckmans verdwenen.’ Berckmans is voor zijn biograaf de ‘ultieme Vlaamse poète maudit’. Wat ‘de woordenspuwende Charlie Parker’ zo intrigerend maakt is ‘dat unieke taaluniversum. Een taaluniversum dat, zoals het leven, bleef evolueren of imploderen.’ Je vergeet Berckmans nooit meer, nadat je een pagina van hem hebt gelezen, aldus Ceustermans. De schrijver probeerde als groot vernieuwer van de Vlaamse letteren ‘zijn existentie in taal om te zetten’. Het is net die wisselwerking tussen leven en schrijven die Ceustermans in kaart wil brengen, het is de essentie waarnaar deze biografie wil peilen.
Schrijven in de Grauwzone start niet met de eerste levensjaren van Berckmans, maar met een korte ‘Prelude’, die zich afspeelt op een weekavond ergens in augustus 2008, enkele dagen voor de dood van de schrijver. Hij heeft net een manuscript af en wil dat uitgever Rudy Vanschoonbeek het publiceert. Samen met een vriend valt hij holderdebolder bij Vanschoonbeek binnen, thuis in Merksem. Het is een gezellige boel, maar eenmaal zover, wil Berckmans het manuscript niet uit handen geven. Zijn kameraad moet meteen op zoek gaan naar een winkel die de tekst kan fotokopiëren, wat gezien de rustdag, het uur en de locatie weinig verrassend niet lukt. Berckmans keert dan maar huiswaarts, mét zijn manuscript. De dag nadien echter bezorgt hij Vanschoonbeek alsnog een kopie. Wanneer die Berckmans op maandag 1 september wil contacteren met het nieuws dat hij het boek wil uitgeven, is het te laat: de avond ervoor werd Berckmans dood aangetroffen in zijn sofa. De weigering om zijn manuscript achter te laten, is een tekenend incident van hoe belangrijk Berckmans’ schrijverschap voor hem was. Voor Berckmans, die zijn leven lang af te rekenen kreeg met psychische problemen en verslavingen, was schrijven vaak het enige dat hem rechthield.

In de volgende zeventien hoofdstukken schetst Ceustermans een ontluisterend beeld van Berckmans’ levensloop. De eigenlijke levensbeschrijving zelf begint met een bezoek dat Berckmans in 2000 samen met zijn boezemvrienden Geert Breës (in het oeuvre beter bekend als Goedertier, Hannes Kolemainen of Lorm) en Dirk Smits (alias Raimundo van Bedaf) bracht aan zijn geboorteplaats Leopoldsburg, de garnizoensstad die de autochtonen consequent Het Kamp noemen. De biograaf heeft zich duidelijk goed gedocumenteerd en sprokkelde wijd en zijd heel wat verhalen, observaties en anekdotes. De lezer krijgt vanaf de beginpagina’s dan ook een coherent en leerrijk beeld van Berckmans’ moeilijke en liefdeloze jeugd: van de manisch-depressieve vader, de hoogbegaafde maar emotioneel geblokkeerde broer Paul, de lijdzame moeder, de gevoelige zussen en het jong gestorven broertje Serge, over de gezinsverhuis naar Antwerpen, de mooie resultaten op school (J.M.H. was de eeuwige primus inter pares) en de inschrijving aan de universiteit tot de eerste tekenen van ernstige psychische problemen vanaf Berckmans’ negentiende, de talloze opnames in psychiatrische instellingen, de toediening van elektroshocks en de zelfmoordpoging in 1978.
Ceustermans houdt zich systematisch aan zijn voornemen uit de inleiding om de wisselwerking tussen leven en werk in kaart te brengen. Die verhouding is in de literaire productie een-op-een. Iedereen die in Berckmans’ buurt kwam, riskeerde vroeg of laat op te duiken in een verhaal. De lezer leert bijvoorbeeld dat het personage Zysmilch uit Berckmans’ eerste en enige roman Geschiedenis van de revolutie (1977) gebaseerd is op een psycholoog van het Sint-Lievenscollege waar de schrijver school liep én — terloops — dat Beautiful losers (1966) van Leonard Cohen een belangrijke inspiratiebron was voor datzelfde boek. Zo zijn er nog talrijke, instructieve voorbeelden, wat maakt dat deze biografie gerust het label ‘rijk gestoffeerd’ kan krijgen. Naast de wisselwerking tussen leven en werk is het essentieel voor de biograaf om zijn Berckmans-verhaal ‘in diens eigen woorden te laten weerklinken’ door uitvoerig te citeren uit het oeuvre. Ceustermans kent het werk door en door en vindt geregeld het juiste citaat op het juiste moment. De keuze om veel te citeren verhoogt de vlotte leesbaarheid en de literaire densiteit van deze biografie, maar aan de andere kant versterkt deze aanpak ook de mythevorming rond het ‘personage’ Berckmans. Al diens verhalen zijn immers niet alleen sterk autobiografisch, maar ook intens hyperbolisch. Dat de fictie de werkelijkheid versterkt gaat bij Berckmans meer op dan voor wie ook. Zelfgecreëerde pendanten van de auteur als ‘Kromsky’, ‘Pafke’, ‘De Man van Staal’ bekrachtigen de mythe van de ‘Vlaamse Bukowski’ (wie deze bijnaam heeft verzonnen, slaat de bal volledig mis). Anders gezegd, de mythische Berckmans leer je kennen in de verhalen; in de biografie wil je net voorbij die mythe kunnen kijken.

Ceustermans toont zich meer dan eens een begeesterend verteller en dist enkele memorabele passages uit het compromisloos leven van Berckmans op. Enkele hoogtepunten zijn de fragmenten over het luxeleven van Berckmans als schoenenverkoper in Italië en de organisatie van het concert van The Mekons in de Paradox in de tweede helft van de jaren tachtig (een ambitieus plan dat uiteindelijk uitmondde in een compleet fiasco). De uitgebreide uiteenzettingen over de ontstaans- en publicatiegeschiedenis van alle boeken die Berckmans publiceerde — inclusief een vermelding van de tijdschriften waarin de aparte verhalen oorspronkelijk verschenen — zijn een absoluut pluspunt voor literatuurvorsers en nieuwsgierige fans. Even positief is dat de receptie van de boeken in de pers uitvoerig aan bod komt (Berckmans, voor wie lezersreacties heel belangrijk waren, bewaarde levenslang alle recensies over zijn boeken in groene mapjes), alsook de sleutelrol van het tijdschrift De Brakke Hond voor het vestigen van Berckmans’ naam en faam.
De biografie wordt meerdere keren onderbroken door grijze inzetkaders, die een soort samenvatting, nabeschouwing of actualisering vormen van wat voorafgaand werd besproken. De kaders komen meestal direct na het einde van een hoofdstuk, maar verschijnen soms tussendoor. Zo wijdt Ceustermans uit over Berckmans’ broer Paul, die nu in New York advocaat is of laat hij Frieda Matthys aan het woord, de psychiater die in het oeuvre voorkomt als Frieda Vindevogel, zie Rock & roll met Frieda Vindevogel (1991). In andere grijze kaders geeft de bipolaire muzikant en zanger van de punkrockgroep Cromanions Stef Driezen zijn visie op de psyche van Berckmans of gaat Ceustermans dieper in op spilfiguur Kamiel Vanhole en diens vriendin Lut Van Dijck, die later met Berckmans trouwde en met hem naar Italië verhuisde. Een wrang stukje over Nadine (alias Baba Malade of Babie Maladie), een Franstalige Brusselse fan met wie Berckmans in de jaren 1996-1997 een soort van ‘relatie’ had, toont een minder frisse zijde van de auteur. Volledig in de geest van Berckmans — een fanatiek muziekliefhebber die niet alleen zijn buren hoorndol maakte door midden in de nacht loeihard plaatjes te draaien, maar ook zijn literaire werk volstouwde met citaten uit rocksongs en menig free jazz-principe introduceerde in de Vlaamse letteren — wordt elk hoofdstuk afgesloten met een opsomming van enkele favoriete nummers van de auteur. Dat is best een leuke toevoeging, maar soms is de oogst wel wat mager, zeker ten aanzien van de honderden songs die in het verzameld oeuvre verweven zitten.
Zich een bio graven
Ceustermans, in een vorig leven journalist bij De Morgen, debuteerde in 2014 als romancier. De boekhandelaar, genomineerd voor de Bronzen Uil, is het verhaal van de architect Johan die verwikkeld zit in een moeizame relatie. Nadat zijn vrouw overlijdt in een verkeersongeluk, leest hij in haar mails een bericht van een zekere Leon, die zich verontschuldigt voor wat er gebeurd is de nacht van het ongeval. Johan komt er bovendien achter dat zijn vrouw een boekenwinkel wilde opstarten met Leon. Om de kwestie uit te klaren besluit Johan Leon te helpen om zijn plan alsnog te verwezenlijken. De boekhandelaar is doorspekt met literaire referenties, en jawel, ook Berckmans krijgt een rol toebedeeld als het geflipte personage ‘Jean-Marie Hertmans’.
Door het schrijven van zijn debuutroman, zo stelt Ceustermans in de inleiding van Schrijven in de Grauwzone, kwam hij in contact met enkele boezemvrienden van Berckmans. Zo ontmoette hij Berckmans’ kompaan en ‘literair secretaris’ Geert Breës, alsook Dirk Smits. Ceustermans citeert, zoals gezegd, uitvoerig uit ‘honderden brieven’, interviews, gepubliceerd en onuitgegeven materiaal: stukken die hij als een niet aflatende speurhond opzocht en verzamelde, versnipperd en verspreid als het was over de vele Berckmans-intimi. Achterin Schrijven in de grauwzone komt in de bibliografie, onder de rubriek ‘Secundaire literatuur’, een ‘overzicht van de belangrijkste brievencollecties’: ‘De privébriefwisseling van Berckmans is het hart van deze biografie en maakte het mogelijk om Berckmans’ innerlijke strijd in kaart te brengen. De meeste van Berckmans’ brievencollecties zijn in handen van privépersonen.’ Een overzicht van de ongepubliceerde teksten ontbreekt helaas in de bibliografie. Een lijst moet de lezer als het ware distilleren uit de biografie, waarin er toch een tiental onuitgegeven teksten aan bod komt, zij het zonder bronvermelding. Dat is behoorlijk frustrerend want je vraagt je dan af waar die teksten in godsnaam te lezen zijn? Het boek sluit naast de bibliografie af met een personenregister en een dankwoord. De twee fotokaternen met een dertigtal foto’s zijn een mooie aanvulling, maar zijn ook confronterend: het is even slikken om te zien hoe Berckmans van een jeugdige knaap met flaporen en een ontwapenende, loense blik evolueerde naar een uitgeteerd wrak, creperend in zijn sofa, omringd door lege blikjes Cara-pils, beschimmelde pizzadozen, uitpuilende asbakken en ander niet nader te bepalen afval.

In zijn dankwoord hoopt Ceustermans ‘niemand te vergeten’. Bekende intimi van Berckmans, die met andere woorden prominent aanwezig zijn in diens biografie, staan uiteraard op de lijst: Lut van Dijck, Kristien De Proost, Geert Breës, Dirk Smits, Pieter Bouwman, Dimitri Van Zeebroeck, Vital Baeken, Wim Jammaer, Jakke Hellemans, om er maar enkele te noemen. Aan de andere kant verschijnen er ook namen van personen die níet voorkomen in de biografie, maar tóch op de lijst prijken, zonder nadere uitleg. Een voorbeeld is Jeroen Olyslaegers. Los daarvan, in het dankwoord is er alvast één opvallende afwezige: antiquaar Leon Lemahieu (alias Zachaar, Leonski Leon of Maks Motseklet). Lemahieu, die in het ‘Anti-quariaat’ van de Antwerpse Wolstraat pal tegenover De Groene Waterman nering houdt, behoorde de laatste twaalf jaar van Berckmans’ leven nochtans tot de beste vrienden van de auteur van Het zomert in Barakstad. Bovendien is Lemahieu de eigenaar van enkele unieke Berckmansiana én stond hij model voor de bewuste Leon in De boekenmoordenaar.
Er zijn twee korte passages over Lemahieu in Schrijven in de Grauwzone, waar hij terloops en in één en dezelfde paragraaf wordt weggezet als een ‘ietwat bombastische causeur’ en de maker van een ‘ietwat pornografische film’. Er is ook nog een derde cameo, want Lemahieu was de vriend die in de prelude meeging met Berckmans bij uitgever Vanschoonbeek en achter het stuur van zijn witte 2CV op zoek ging naar een fotokopiehandel in Merksem. Nochtans was Ceustermans in de vier jaar waarin hij aan zijn boek werkte een geregelde gast in de Wolstraat. Blijkbaar was dit niet voldoende om Lemahieu op te nemen in het dankwoord. Of is het een vergetelheid? Hoe het zij, als kleine daad van poëtisch verzet houdt Lemahieu in zijn ‘Anti-quariaat: le Salon de Leon’ vanaf 28 oktober een tentoonstelling over Berckmans.
Liet Ceustermans na nog anderen te vermelden? De lezer heeft er het gissen naar en kan zich moeilijk van het gevoel ontdoen dat de biograaf nogal willekeurig te werk is gegaan. Kniesoren zouden kunnen beweren dat Ceustermans een soort zelfverklaarde bronneneugenetica aanhangt. Een ander voorbeeld hiervan is Jean-Louis Cornille, een jeugdvriend van Berckmans, met wie hij samen aan de universiteit zat én in een psychiatrische instelling. Cornille verschijnt in het werk van Berckmans als ‘Jeanloe uit Kaapstad’, waar de boomlange romanist thans lesgeeft aan de universiteit. Helaas wordt hij nergens vermeld in de biografie. In de bibliografie ontbreekt daarenboven Cornille’s Franse vertaling van ‘Polonaise voor het voetvolk’ een verhaal uit de bundel ‘Het zomert in Barakstad’ (gepubliceerd in het tijdschrift Archipel, n°15, 2000). Volgens Ceustermans’ bibliografie werd enkel Berckmans’ beste vertaald, namelijk in het Sloveens.
Het is een vreemde ondertoon in de gehele biografie: enerzijds manifesteert Ceustermans zich als een gedreven biograaf en krijg je omstandige, onderbouwde informatie vanuit de intieme vrienden- en familiekring van Berckmans, anderzijds vraag je je als lezer soms echt af waarom iemand niet aan bod komt of net uit het niets, zomaar, een bepaalde mening of anekdote mag opdissen. Zoals Willem van Zadelhoff, wiens bijdrage tot de biografie beperkt blijft tot het vermelden van Berckmans’ bijgeschaafde mening over de borsten van Kristien Hemmerechts (Berckmans was boos op Herman De Coninck omdat die ‘Tom Waits en andere verhalen’ – een voorpublicatie van de in 1995 te verschijnen bundel Taxi naar de Boerhaavestraat – niet in het Nieuw Wereldtijdschrift wilde publiceren, en nam dus in diezelfde bundel wraak op De Conincks partner door te spreken over haar ‘veel te vette memmen die maar hangen te hangen, bijna tot aan haar navel’). Wat is hiervan de meerwaarde, behalve wat flauwe anekdotiek? Het lijkt wel of het Ceustermans’ ambitie was om ‘heel Antwerpen’ te betrekken bij zijn biografie. Had Ceustermans schrik iemand tegen de schenen te schoppen?

Enige vorm van stijl kan Ceustermans niet ontzegd worden, hij schrijft algemeen gesproken helder en vlot. Toch was een strengere redactie Schrijven in de Grauwzone ten goede gekomen: het substantief ‘implosie’ of de werkwoordvariant ‘imploderen’ wordt tot vervelens toe meer dan tien keer gebruikt om het ‘bestaan’ van Berckmans te kwalificeren, dat bewuste ‘bestaan’ trouwens vier keer in combinatie met het woord ‘radiografie’. Dat is ronduit ergerlijk en kon makkelijk worden vermeden. Ook is het niet nodig meerdere keren te herhalen dat Marcel Vanthilt eveneens uit Leopoldsburg afkomstig is. Elders genereert een aantal andere herhalingen inconsequenties: eerst roept Ceustermans zelf Het zomert in Barakstad uit tot Berckmans’ meesterwerk, een beetje verder krijgt datzelfde boek dit label volgens ‘sommigen’. Het komt kennelijk niet op bij Ceustermans dat een waardeoordeel over een werk van zijn onderwerp enige objectiviteit in de weg staat. En, oh ja, Douglas Coupland is geen Amerikaanse, maar een Canadese schrijver.
Het is kommaneukerij, ik weet het, maar ik had toch graag voor de volledigheid een overzicht gezien van alle postume hommages aan Berckmans, artistieke benaderingen en bewerkingen ten aanzien van zijn oeuvre, zeg maar (na de bibliografie-sectie ‘Interviews, beschouwingen en recensies’ was een goede plaats geweest). De knappe monoloog ‘Berckmans’, die Jurgen Delnaet bracht voor De Tijd in 2010 en de m²-voorstelling ‘N’ayez pas peur il fait chaud dans mon cœur’, die Delnaet maakte in 2008 en waarvoor hij zich liet inspireren door Ontbijt in het vilbeluik (1997), zouden een dergelijke eervolle vermelding hebben verdiend. Of de kortfilm Doctor Pafke (2015) van Kris J.Y. Verdonck (die als vriend van Berckmans wel voorkomt in de biografie, maar wiens film niet wordt vermeld; De Nacht van Pafke, een grootscheepse Berckmans-hommage die Verdonck organiseerde in 2016, komt dan weer wel ter sprake). Andere documenten over Berckmans komen voor in de biografie, maar zijn spijtig genoeg niet verzameld in een overzichtslijst: de reportage die Dimitri Van Zeebroeck maakte voor de Canvas-reeks ‘Weerwolven’, het aangrijpende bezoek van Gorki-zanger Luc De Vos aan een aftakelende Berckmans en De man die zijn snor in brand stak, de film die Wim Jammaer maakte op basis van vijftig uur beeldmateriaal opgenomen vanaf eind 1999 tot de voorstelling van Het onderzoek begint in september 2002, alsook De Bunker van Kromsky, een videoinstallatie annex tentoonstelling, die dezelfde Jammaer maakte in de BlackBox van de Antwerpse kunstacademie.

Verhalen uit de Grauwzone
Gelijktijdig met Berckmans’ biografie publiceert uitgeverij Vrijdag een bundeling van twintig van zijn verhalen, samengesteld door biograaf Ceustermans. Op de cover van Verhalen uit de Grauwzone J.M.H. Berckmans’ beste prijkt een explosief schilderij van de hand van Berckmans zelf, met als ijzersterke titel ‘Mijn vrienden de deurwaarders’, een werk dat de lezers van de biografie herkennen als het cadeau van de schrijver aan Bo De Laere, de oudste dochter van vriend Frederik Lucien De Laere, ter gelegenheid van haar geboorte. Ceustermans selecteerde verhalen uit elf verschillende bundels, van Vergeet niet wat de zevenslaper zei (1989) tot het postuum uitgegeven 4 laatste verhalen: en enige nagelaten brieven (2009). Het boek sluit af met een verantwoording (geheel terzijde, alweer met gretig gebruik van de woorden ‘imploderen’ en ‘radiografie’ om het leven van Berckmans te kenschetsen), waarin de samensteller er prat op gaat dat Verhalen uit de Grauwzone de eerste heruitgave is van werk van Berckmans’ sinds Vier laatste verhalen, nu alweer negen jaar geleden. Ceustermans ondertekent de verantwoording alleen, maar gebruikt toch enkele keren de eerste persoon meervoud: wie bedoeld wordt met de ‘we’ is niet meteen duidelijk, maar de lezer gaat er van uit dat het over de samensteller en de uitgever uit.
Hoe werd er geselecteerd? De samenstellers (ik schrijf het meervoud, cfr. de ‘we’ van hierboven) concentreerden zich op de periode na Berckmans’ terugkeer uit Italië in 1986. Geschiedenis van de revolutie (1977) en Tranen voor Coltrane. Fundamenten (1977) vallen dus uit de boot. Hoewel de eerste titel een roman is, zou het perfect mogelijk zijn een van de korte hoofdstukken er uit te lichten, ik denk maar aan het prachtige stuk ‘De woorden uit mijn hoofd’, dat zonder problemen los van het geheel kan worden gelezen. Dat er niets uit Berckmans’ enige dichtbundel Tranen voor Coltrane werd geselecteerd is eveneens te betreuren. De bundel met ‘bittere aforismen’ van ongeveer vijftig pagina’s is opgedeeld in korte deeltjes: ook hier kon een fragment worden opgenomen. Bovendien is Tranen voor Coltrane vandaag zo goed als onvindbaar, wat ook al geldt voor de herdruk uit 2015, een heruitgave in beperkte oplage ter gelegenheid van ‘De Nacht van Pafke’.

De verantwoording voor een tweede selectiecriterium luidt als volgt: ‘We lieten ons in de eerste plaats leiden door de verhalen die de auteur als persoonlijke favorieten naar voren schoof bij lezingen of interviews.’ Volgens Ceustermans zijn dat teksten die ‘drijven op de hartslag van de taal en de poëtica van het leven’. Dat is een meer dan valabel argument. Verhalen als ‘Met Jan in de metropool of De Ballade van Wasted Youth’, ‘Ray & Cecilia, Hoogzomer 1985’, ‘Binnendoor naar Beverlo’, ‘Café De Raaf nog steeds gesloten’ en ‘De killer van Kagevinne’ beantwoorden volgens de samenstellers aan deze vrij gezwollen omschrijving.
Dat uit Slecht nieuws voor Doctor Paf de Pierennaaier, Pandemonium in de Grauwzone (1998) en As op jazzwoensdag (2003) niets werd geselecteerd, komt omdat deze ‘twee literaire jazzopera’s’ geen ‘aparte verhalen’ bevatten, maar ‘wel repetitieve, muzikale motieven en beelden die pas in hun geheel tot hun recht komen’. Dat laatste argument kan je bij nader inzien eigenlijk zeggen over het gehele oeuvre van Berckmans! Wat jammer dat er geen enkel verhaal — wat dat zijn het naar mijn gevoel toch écht — uit As op jazzwoensdag, waarin Berckmans op bijzonder beklemmende wijze schreef over het sterfproces van zijn moeder, de selectie doorstond. Hetzelfde geldt naar mijn gevoel voor Doctor Paf de Pierennaaier, Pandemonium in de Grauwzone.
Wie telt, kan uitrekenen dat er uit zeven titels op een totaal van achttien geen teksten werden opgenomen in Verhalen uit de Grauwzone. Dat is meer dan een derde. Hierbij reken ik de drie delen van Berckmans’ Biotoop (1999-2000) als aparte uitgaves en houd ik geen rekening met de herdruk van Geschiedenis van de revolutie in 1994 en de verzameling Berckmans’ beste (1997). Het heeft weinig zin om hier de titels van verhalen op te sommen die volgens mij toch deel zouden moeten uitmaken van de selectie. De verantwoording van de samenstellers overtuigt niet, de keuze lijkt hierdoor toch in eerste instantie gebaseerd op persoonlijke smaken. Dat mag zeker, maar een meer overtuigende argumentatie zou dan welkom zijn. De vraag die ik me vooral stel is of deze bloemlezing wel representatief is? En waarom beperkt ze zich tot slechts twintig verhalen, goed voor iets meer dan tweehonderd pagina’s?
De ondertitel van Verhalen uit de Grauwzone is J.M.H. Berckmans’ beste, een benaming die direct verwijst naar de bundeling die meer dan twintig jaar geleden uitkwam bij Dedalus/Nijgh & Van Ditmar, Berckmans’ beste. In die bundel staan negentien verhalen, op iets meer dan honderdtachtig pagina’s. De twee bundels hebben tien verhalen gemeenschappelijk. De laatste drie verhalen (‘Post-factum in een gaskamer gesproken’, ‘Als plots aan Ratata een eind zal zijn gekomen’ en ‘De gast in frak’) in de oudste verzameling komen uit Bericht uit Klein Konstantinopel (1996), de eerste twee uit Vergeet niet wat de zevenslaper zei (1989): ‘Met Jan in de metropool of de Ballade van Wasted Youth’ en ‘Ray & Cecilia, Hoogzomer 1985’, dezelfde twee verhalen waarmee de nieuwe bundel Verhalen uit de Grauwzone opent. De bloemlezing uit 1997 putte weliswaar uit slechts zes bundels. De nieuwe verzameling mocht beslist wat lijviger zijn, wat mij betreft zelfs twee keer zo dik. Er is materiaal te over en aan kwaliteit ontbreekt het ook al niet.

(foto: (c) Weighing a pig doesn’t fatten it: https://schicksalgemeinschaft.wordpress.com/tag/j-m-h-berckmans/)
Consequent is dat Ceustermans alle verhalen die in de bloemlezing zijn opgenomen ook aan bod laat komen in de biografie — niet voor niks verschijnen beide gelijktijdig en het maakt de twee publicaties zonder meer complementair. Dat is een plus, want je krijgt heel wat randinformatie mee over het ontstaan en de publicatiegeschiedenis van het verhaal in kwestie. Zo kom je bijvoorbeeld te weten dat ‘Met Jan in de metropool of de Ballade van Wasted Youth’ aanvankelijk een roman ging worden, geïnspireerd door Litouwse klavieren (1966) van Johannes Bobrowski, dat Berckmans bevangen door een schrijfroes het absurdistische ‘Binnendoor naar Beverlo’ in amper vier uur tijd schreef en dat de titel ‘Doem doem doem Dodeskaden’ niet alleen een afgeleide was van Akira Kurosawa’s film Dodes’ka-den (1970), maar ook een kreet waarmee Pafke zijn vaste monologen bij Circus Bulderdrang afsloot: ‘Doem doem Dodeskaden! Halve mens!’
Het is hoe dan ook toe te juichen dat de bloemlezing er is, ook al valt die wat mager uit. Een hele nieuwe generatie lezers kan nu met Berckmans’ onovertroffen oeuvre kennismaken. Het merendeel van zijn boeken is immers al geruime tijd niet meer in druk. Zelfs in bibliotheken staan de meeste van zijn boeken niet meer op de planken: ze liggen stof te vangen in het archief, werden afgedankt of koudweg vernietigd. De bibliofiele uitgaves die uitkwamen bij Dirk Smits’ boekbindatelier Pampiere Werelt, bij Jef Meert en vzw De Lezer, zijn al helemaal niet te vinden. Op de reguliere markt is enkel van Je kunt geen twintig zijn op suikerheuvel (2006) nog een paperback bestelbaar. Zeven klassiekers zijn daarentegen wel nog te downloaden als e-boek: Het zomert in Barakstad (1993), Bericht uit Klein Konstantinopel (1996), Brief aan een meisje in Hoboken, Taxi naar de Boerhavestraat (1995), Na het baden bij Baxter en de ontluizing bij Miss Grace (2000), Berckmans’ beste (1997) en 4 laatste verhalen (2009). Op de tweedehandsmarkt zijn de overige titels heel zelden zichtbaar en wanneer er al eens iets uitzonderlijks dagzoomt wordt het aangeboden tegen woekerprijzen (tot 180 euro voor een Tranen voor Coltrane, 75 euro voor Berckmans’ Biotoop 1, etc., 130 euro voor Boodschap in een fles, de tekst over The Mekons). Het is cynisch dat het werk van een auteur die bekend stond om zijn desastreuze verkoopscijfers tien jaar na zijn dood zó gezocht, gewild en gevraagd is. Berckmans is opnieuw hot, Pafke is back in business, roll over Beethoven.
‘Wat ik nog altijd niet begrijp is waarom niet iedereen het verzamelde werk van Jean-Marie Berckmans in huis heeft staan’, schreef Tom Lanoye ooit op de achterflap van Taxi naar de Boerhavestraat (1995). Het is een legendarische blurb die na het lezen van Verhalen uit de Grauwzone en Schrijven in de Grauwzone blijft hangen. Uit de biografie blijkt dat er heel wat ongepubliceerd materiaal bestaat, wachtend op ontsluiting, verspreid over vrienden en familie. Citaten doen vermoeden dat tussen dat onontgonnen materiaal enkele zeer lezenswaardige stukken zitten. Zo citeert Ceustermans uit ‘De autografie van Henry Molloy’, een autobiografisch stuk uit de periode na de publicatie van Berckmans’ eerste twee boeken, en uit Snotvogel dood, een ongepubliceerde novelle uit 1988. Het zijn twee fragmenten die indruk maken en doen smaken naar meer. Iets verder vermeldt de biograaf, zonder eruit te citeren, ‘enkele ongepubliceerde verhalen’, zoals ‘De droom van Riemann’ uit de tweede helft van de jaren zeventig. Of een ongepubliceerde versie uit 1990 van ‘De blauwe parade’, waarin Berckmans een mooie beschrijving geeft van een Italiaans schoenenbedrijf, een fragment dat hij later hergebruikte voor het verhaal ‘Dromen van Francavilla aan de Po’ in Café De Raaf nog steeds gesloten. In 1994 had Berckmans ook een gitzwarte tekst over zijn ouders in opdracht van Cie. de Koe geschreven, De menagerie van de schamele drie. Het toneelstuk dat in 1995 in première ging was geen opvoering van het gelijknamige verhaal uit Bericht uit Klein Konstantinopel, als onderdeel van de cyclus ‘De vespers van de man van staal’, maar een soort collage van Berckmans-teksten. Deze toneelversie is evenmin ergens te vinden.
Berckmans was een verwoed en bevlogen brievenschrijver: epistels die vaak integraal werden opgenomen in de verhalenbundels en merendeels op hetzelfde literair niveau staan als de kortverhalen. Ceustermans, die in zijn inleiding spreekt over ‘honderden brieven’, kon de brieven in privécollecties inkijken. Hoe mooi zou het niet zijn om deze brieven te bundelen in een kloek deel ‘Verzamelde brieven’? En de ongepubliceerde verhalen waar de biograaf dieper op ingaat doen iedere rechtgeaarde Berckmansiaan uiteraard dromen van een ‘Verzameld werk’ of ‘Nagelaten verhalen’. Tijdens zijn leven verkocht Berckmans om aan geld te geraken soms oude typoscripten of manuscripten. In de biografie spreekt Ceustermans eveneens over teksten op een oude IBM-computer ‘die voorgoed de geest gaf’. De kwaliteit van deze ‘verspreide’ teksten kan niet anders dan wisselvallig zijn (Berckmans schreef vaak onder invloed, werkte teksten niet af, verloor of vergat materiaal waar hij aan bezig was, etc.), maar wie, oh wie, zoekt uit welke er nog de moeite zijn, welke het Berckmans-verhaal afronden en vervolledigen; welke academicus maakt de definitieve bibliografie op? En als die naarstige vorser annex uitgever dan toch bezig is, kan hij of zij zich meteen ook op de tekeningen en de schilderijen werpen?
Een verzameld werk of nagelaten verhalen zullen er op korte termijn wellicht niet komen. De biografie en de bloemlezing vormen — ondanks enkele onmiskenbare minpunten — de solide hoekstenen van een even verdiend als onvermijdelijk eerbetoon. De essentie is dat de twee publicaties hun doel niet voorbij schieten, namelijk Berckmans’ literaire nalatenschap levendig houden. Wat Berckmans toekomt, nu meer dan ooit, is dat iedereen zijn werk onverminderd blijft verder lezen.
Verschenen op: De Reactor, 5 december 2018 (ingekorte versie)
Schrijven in de Grauwzone J.M.H. Berckmans de biografie van Chris Ceustermans, Vrijdag 2018, 9789460016585, 325 pp.
Verhalen uit de Grauwzone J.M.H. Berckmans’ beste van J.M.H. Berckmans, Vrijdag 2018, 9789460016592 / 225 pp.

Een gedachte over “‘Schrijven in de Grauwzone’ & ‘Verhalen uit de Grauwzone’: het enige echte schrijven van J.M.H. Berckmans”