
L.H. Wiener (1945) viert in 2020 zijn vijfenzeventigste verjaardag. Zijn nieuwe uitgever Pluim brengt de auteur hulde met De zoete inval, een gulle bundeling van recente korte stukken, en Zeeangst, een bijna-roman in de vorm van een nautisch logboek. Daarin brengt Wiener verslag uit over een negen weken durende zeiltocht van Haarlem tot het Britse graafschap Devon en terug.
[fragmenten]
Jeroen Brouwers noemde Wiener ooit de meest verwaarloosde schrijver van de Nederlandse letteren, maar inmiddels staat de “vogelman van Zandvoort” te boek als de grootmeester van het korte verhaal, geroemd vanwege zijn onnavolgbare stijl en unieke vertelstem. Autobiografie, zelfspot en milde misantropie kenmerken zijn omvangrijke oeuvre, geschreven in een loopbaan die nu ruim vijfenvijftig jaar omspant.
De zoete inval bundelt achttien nieuwe korte stukken, waarvan het merendeel eerder in druk is verschenen, tien bij bibliofiele uitgevers. Haast alle bekende Wienerthema’s passeren de revue: de dood, de liefde, zijn half-Joodse achtergrond, zijn zelfverklaarde misogynie, het schrijverschap, zijn liefde voor de natuur (in het bijzonder vogels) en de tirannie van alcohol (“koningswater”). Voor wie vertrouwd is met Wieners werk zijn deze verhalen, herinneringen en brieven (aan F. Starik en A.L. Snijders) dan ook een feest van herkenning, terwijl ze voor nieuwkomers de perfecte inleiding vormen.
[…]
‘De zoete inval’ is onversneden Wiener: heden en verleden vermengen zich naadloos tot een weergaloos verhaal vol pathos en retoriek. Tegelijkertijd is het een prachtig voorbeeld van hoe Wiener het fictieve van de werkelijkheid of het werkelijkheidsgehalte van fictie voortdurend bevraagt. De lezer herkent moeiteloos Wiener in de verteller, maar het doet er eigenlijk niet toe of dit alles hem al dan niet is overkomen. Literatuur is immers “per definitie” nooit waargebeurd, zo stelde Wiener al in zijn sleutelwerk De verering van Quirina T. (2006). In Zeeangst doet hij er nog een schepje bovenop en verdraait het reviaanse axioma “echt gebeurd is geen excuus” tot “níet echt gebeurd evenmin”. “Literaire waarachtigheid onttrekt zich aan zowel feit als fictie”, schrijft hij.

De waarheid heeft natuurlijk ook te maken met de betrouwbaarheid van herinneringen, ook een belangrijk thema in Wieners werk. Het verleden haalt het heden steeds maar in. Zo ontmoet de verteller in ‘Komt tijd, komt onraad’ zijn oude leraar Frans die ooit zijn klaslokaal met ijzeren hand bestierde. In ‘De dood in Zandvoort’ blikt hij vol heimwee terug op de schoonheid van de kustplaats waar hij opgroeide, maar stelt tevens met groeiende weerzin de vergane glorie ervan vast.
[…]
In ‘Buizerd’ licht Wiener zijn poëtica verder toe, startend met een knipoog naar W.F. Hermans: “Er valt in mijn werk geen mus van het dak zonder dat ik er een verhaal aan wijd. Fantasie speelt geen rol. […] Vormgeven is de kunst.” Hij vertelt ronduit hoe hij de realiteit soms naar zijn hand zet ten voordele van “de literaire werkelijkheid”. Zo was de gewonde kauw in het verhaal ‘Jonge kauw te Katwoude’ in het echte leven niet dood toen Wiener die overhandigde aan het vogelasiel. Waarna – typisch Wiener – een op gelijke leest geschoeid verhaal volgt over de redding van een uitgemergelde buizerd. Fictie blijft fictie, of niet?
De afdwingbaarheid van de literaire werkelijkheid voert Wiener ten top in ‘Life imitates art’. In een verdere demystificatie onthult hij hier de ware toedracht over het zeemansgraf dat hij zijn ontslapen kat Lolitapoes gaf in zijn “dodenboek” In zee gaat niets verloren (2015), een passage die ook nog terugkomt in Zeeangst. In realiteit begroef Wiener de kat in een lange bloembak in zijn tuin en was het zeemansgraf “een onontkoombare literaire eis”. Maar omdat de auteur naar eigen zeggen alleen “werkelijk” bestaat in zijn boeken en enkel die zijn bestaan “rechtvaardigen”, haalt de fictie het nog maar eens op de werkelijkheid: na een jaar graaft Wiener de kat op en laat haar alsnog te water voor de kust van Zandvoort.
[…]

Bulkt De zoete inval van de referenties aan de dood, dan zijn die nog prominenter aanwezig in Zeeangst. Al in de proloog doet Wiener uit de doeken waarom zeezeilen voor hem een dualistische uitdaging is (fascinatie versus angst): als dertienjarige ontsnapte hij op het nippertje aan de verdrinkingsdood tijdens een zeiltochtje voor de kust van Zandvoort. Deze gebeurtenis transformeerde de zee tot een vijand. Sindsdien is zee kiezen voor Wiener opgaan in de natuur en genieten van de schoonheid, maar ook het tarten van de dood.
Wieners traumatiserende ervaring doemt regelmatig op in zijn dromen, waarin hij steevast níét wordt gered, maar verdrínkt. De auteur spreekt in dat geval van “opdringing”, een begrip dat hij eerder al uitwerkte in De verering van Quirina T. Het is weinig verwonderlijk dat het incident ook in Wieners teksten opduikt. In ‘Tweemaal is scheepsrecht’ bijvoorbeeld, een verhaal uit de bundel Ochtendwandeling (1996), waarin Wiener zijn angst beschrijft om onder zijn boot te duiken voor een poetsbeurt van de kiel, een actie die hem terug slingert naar die ene noodlottige dag op zee.
Wie bekend is met Wieners werk, weet dat de auteur een ervaren zeiler is en een eigen schip heeft (vroeger de Archimedes, vandaag de Argos, the good ship). Ook zijn “huidige vriendin voor het leven” Antje Noordwest is een gediplomeerd zeilster. Het koppel beslist om gedurende negen weken en over een afstand van meer dan achthonderd mijl hun favoriete zeilgebied langs de Britse zuidkust en het eiland Wight te bevaren. Bijzonder is dat de schippers ook de jonge poes Loes, aan wie Zeeangst is opgedragen, mee aan boord nemen.
[…]
Meer dan eens suggereert Wiener dat dit misschien wel de laatste keer is dat hij deze geliefde kusten zal bezeilen. De dood lijkt soms mee te reizen: er is het korte saluut aan het graf van Lolitapoes (“de zee is een bedding van de dood”), en er zijn bezoeken aan de laatste rustplaatsen van literaire helden zoals Malcolm Lowry, Virginia Woolf en Cyril Connoly, die voor de weemoedige zeerot telkens een aanleiding zijn om het levenseinde te contempleren. Voor Wiener is de dood “de schaduwkant van de oplichtende levensdrift”: tijdens een fietstochtje wordt hij in een moment van onoplettendheid ei zo na van de weg gemaaid door een voorbijrazende truck en aan de zelfmoordkliffen van Beachy Head wrikt hij een steenbrokje los voor Anton Dautzenberg, die droomt van een sprong in die populaire diepte.
Maar in Wieners wereld wordt er ook in de schaduwkant flink wat afgelachen. Reizen met een poes over water zorgt hoe dan ook voor burleske situaties. Schitterend zijn de passages waarop Wiener en Ant de jacht op Loes inzetten wanneer die aan land voor de zoveelste keer pleite is. Even hilarisch is de woordenwisseling met een gepensioneerde dierenarts die Loes als illegaal dier het land wil uitzetten of de brief die Wiener schrijft aan een schipper wiens boot hij bij het aanmeren zou hebben geraakt. Wanneer Loes Ant al spelend verwondt aan het oog moet ze naar het ziekenhuis: de beschrijving van de consultatie bij de knappe jonge oogarts is Wiener op z’n best.
[…]
De geweldige epiloog is een lange brief aan Paul Léautaud, een van de grootheden uit de autobiografische literatuur en “de grootste kattenman allertijden”, waarin Wiener vertelt hoe hij het baasje van Loes werd. Met een naar de keel grijpende wending op het einde maakt Wiener van de zeilende poes het hoofdpersonage van zijn uitzonderlijke reisverslag.
Verschenen op: De Lage Landen (volledige tekst achter betaalmuur) en op papier in Ons Erfdeel, november 2020
De zoete inval van L.H. Wiener, Pluim 2020, ISBN 9789492928917, 108 pp. & Zeeangst Een logboek van L.H. Wiener, Pluim 2020, ISBN 9789492928894, 284 pp.
Ter gelegenheid van L.H. Wieners 75ste verjaardag verscheen in een oplage van 75 exemplaren een ‘visuele bibliografie’, alleen verkrijgbaar via antiquariaat Hinderickx & Winderickx: Theo Rabou, Schrijven heeft geen enkele zin… Bibliografie van de reguliere en bibliofiele uitgaven van L.H. Wiener., Vught 2020, 220 p.