‘Exces’ van Persis Bekkering: rave als de ultieme utopie

Dat ze indringend over klassieke muziek kan schrijven bewees Persis Bekkering met haar debuut Een heldenleven (2018). In opvolger Exces heeft ze het over een geheel andere soort muzikale beleving: de ravecultuur, die ze schetst als ‘een herhaling van nu’s, waarin er enkel een intens heden bestaat’.

[fragmenten]

De rave is een muzikale subcultuur die eind jaren 1980 begon op illegale massabijeenkomsten in verlaten fabriekspanden, tunnels en weilanden. Het waren eindeloze dansfeesten op het helse ritme van beukende technobeats, aangedreven door de nieuwe drug xtc. Exces peilt naar de bron van de ravebeweging en naar de plaats die ze vandaag, zeker in de nasleep van de coronacrisis, nog kan innemen.

In vijf hoofdstukken vertelt Bekkering (1987) het verhaal van Nim, een ongeremde ravester van het eerste uur, een dansende natuurkracht die op alle vlakken het onderste uit de kan wil halen en op zoek is naar vertier, vrijheid en loutering. Over een periode van meer dan dertig jaar, van 1988 tot 2020, en vanuit de invloedrijke techno-epicentra Amsterdam, Berlijn, New York en Londen is Nim de meest fervente volgelinge van een geloofsovertuiging die zich alleen laat belijden op de dansvloer.

In een column op de boekensite Hebban stelt Bekkering dat rave zich vanaf het begin manifesteerde als utopie, als de uitbundige exponent van een ongebreideld geloof in een nieuwe toekomst. Sterker nog, voor haar is rave “de laatste utopie”, wat ook de titel is van het tweede hoofdstuk van Exces én van een uitstekende podcastreeks waarin Bekkering dieper ingaat op het fenomeen. Bij het ontstaan van de ravecultuur – de zomer van 1988, de Second Summer of Love, geldt steevast als startpunt – waren de allesomvattende ideologieën en utopieën van de twintigste eeuw tenslotte verdwenen.

Het was een tijd van grenzeloos vooruitgangsgeloof, multiculturele idealen, economische voorspoed en eindeloos optimisme. Raver-filosoof en Laatste utopie-interviewee Jannah Loontjens heeft die periode treffend beschreven in haar boek Roaring nineties (Ambo|Anthos, 2016), dat onmiskenbaar een inspiratiebron was voor Exces. Naar het einde van het millennium toe vonden ravers bevrijding op de dansvloer, net zoals fin-de-sièclekunstenaars zich verloren in esthetisch genot. Er bloeide een gemeenschapsgevoel, een gedeelde amor fati. Voor Bekkering is rave als utopie “een viering van collectiviteit”, maar zonder heldere politieke standpunten. Een utopie voor de vorm, zeg maar.

[…]

In een verantwoording achterin schrijft Bekkering dat Exces begon als een hedendaagse hervertelling van Frank Wedekinds toneelstuk Lulu (1894). Wedekinds “gruweldrama” ademt hetzelfde fatale fin-de-sièclegevoel uit als Bekkerings “laatste utopie” en vormt een soort geraamte voor Exces: de structuur van Lulu in vijf akten en de hoofdpersonages (met licht aangepaste namen: Schöne/Schöning, Alfa/Alwa, De Zwart/Schwarz, de Schaar/ Schigoch, de Gnoom/Dr. Goll) zijn de narratieve ankers.

Maar het is in eerste instantie de fragmentarische en episodische opbouw van Lulu, zonder strak uitgewerkte plot en met veel herhalingen (in elke akte sterft bijvoorbeeld een van Lulu’s minnaars), die voor Bekkering het ideale vehikel is om het ravegevoel in een roman te gieten. Rave is voor de auteur van Exces immers “een herhaling van nu’s, waarin er enkel een intens heden bestaat”. De ondertoon is dat we vastzitten in een repetitief heden, zonder echt toekomstperspectief. Niets gaat vooruit, alles herhaalt zich en de toekomst boezemt angst in, zo schrijft Nim en citeert in dat verband de Britse filosoof Timothy Morton: “The end of the world has already happened.”

[…]

Nim voelt “louter instinct” wanneer ze op techno danst. De prille minnaars raken steeds meer in de ban van acid house, waar De Zwart lyrisch over is: “Zweet druipt van de lichamen, druipt van het plafond. Kletsnat ben je. Mensen met allerlei achtergronden in unieke saamhorigheid, verbonden in extase. […] Dat is acid house. Dat is vrijheid. Het is de toekomst.” Het is in dergelijke passages dat Bekkering rave invoelbaar weet te verwoorden. Een ander sterk voorbeeld is de openingsscène van het tweede hoofdstuk, waarin Nim de beruchte Berlijnse club Walfisch verlaat.

Helaas zijn er andere passages waar Bekkering stilistisch uit de bocht gaat. Het openingshoofdstuk bijvoorbeeld, dat bol staat van houterige dialogen, heeft iets theatraals en een hoog Turks fruit-gehalte – maar dan met seksscènes die zo gekunsteld zijn dat ze bijna ridicuul worden. Ook de lange monoloog die de toiletdame (“de ideale vlieg op de muur”) van een Londense “ballentent” afsteekt, in een soort Bargoens dat vermoedelijk Cockney moet oproepen, zal menig lezer op de lachspieren werken: “het loopt hier van tievestein”, “helemaal waus”. Zulke passussen maken van Exces te veel een geaffecteerde roman.

Het gemaniëreerde van Exces uit zich ook in enkele vreemde kronkels in de plot – als die er al is, want net als in Lulu zitten er heel wat losse flodders bij de verhaallijnen. Het slot van het tweede hoofdstuk, waarin Nim en Schöne Fennesz (zoals De Zwart heet in het Berlijn van 1992) van de dood proberen te redden, is verwarrend en weinig geloofwaardig (er ligt een dode in de badkamer, maar Schöne en Nim kijken naar de televisie). Of hoe de Schaar – Nims “eerste verzorger” – plots opduikt in de Londense club en haar meest duistere geheimen onthult. En was het echt nodig om de drang tot herhaling zo expliciet te maken door twee personages op een toilet te laten sterven?

Uit haar ongeplande wandeling in het New York van 9/11 blijkt Nims nihilistische en escapistische houding: “Ze wil niet dat alles betekenis heeft, ze wil dat er dingen zijn die zinloos zijn, die gebeuren zonder dat zij daar beter van wordt. Daarin ligt het overschot, het ware exces.” Nims gedachtegoed lijkt inderdaad vaak niet meer dan een lege huls. Zo komt ze geregeld de straat op om te betogen, maar waarvoor is niet helder, “als ze maar iets kan schreeuwen”.

Toch wil Exces overdadig veel ideeën overbrengen. Bekkering heeft zich klaarblijkelijk ingelezen in verwante theorieën om haar stelling van “de laatste utopie” te onderbouwen. Te pas en te onpas strooit ze met citaten, meer dan de roman ten goede komt. Het integreren van denkers in het verhaal gebeurt bovendien soms wat gratuit: zo begint Nim voor te lezen uit Audre Lorde om een minnaar die haar oraal bevredigt op andere gedachten te brengen en legt Alfa lijntjes coke op de spiegelende cover van Sadie Plants cultboek Zeros + Ones (1997).

Het hoogtepunt van al dat getheoretiseer is het laatste hoofdstuk, waarin Nim, inmiddels een vijftiger, in volle lockdown een lange mail aan Alfa schrijft. Ze stort “een boekenkast” over hem uit en citeert uitvoerig filosofen als Judith Butler, Mark Fisher en Jacques Rancière (Alfa’s favoriet) om haar wat weeïge theorie over het ego in 2020 uit de doeken te doen. Boeiend allemaal, zeer zeker, maar het verlamt de spanningsboog van een verhaal waar al weinig rek op zit. Zal Bekkering aan de verleiding kunnen weerstaan om haar volgende roman evenzeer vol te stouwen met ideeën en theorieën?


Verschenen op: De Lage Landen, 25 augustus 2021

Persis Bekkering, Exces, Prometheus, Amsterdam, 2021, 272 p.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s