
De jongste bundel van Bart Meuleman is een beklijvende verzameling vlijmscherpe observaties die wijzen op een groot inlevingsvermogen. Tegelijkertijd zijn ze doordrongen van het besef dat we ‘de Ander’ nooit helemaal kunnen kennen, laat staan doorgronden.
[fragmenten]
Schrijver, dichter en theatermaker Bart Meuleman (1965) portretteert in Wij zijn nooit alleen niet enkel vrienden, familieleden en kennissen maar ook een aantal favoriete schilders, schrijvers en fotografen. Stuk voor stuk mensen die sinds geruime tijd rondspoken in het hoofd van de schrijver en soms jaren later verhaal komen halen. Die mensen bepaalden naar eigen zeggen hoe hij de wereld ervaart en maakten hem tot wie hij is. Altijd zijn ze bij hem, zo is niemand ooit alleen, schrijft Meuleman.
Op de kaft en titelpagina van de bundel staat ‘Verhalen’, maar strikt genomen klopt dat slechts gedeeltelijk: vijf van de zeventien korte teksten zijn eerder essays of literaire non-fictie. Die mengvorm van beschouwing en vertelling, in de trant van Meulemans romandebuut De jongste zoon (2014), waarin hij autobiografische fragmenten afwisselt met bijna documentaire uitweidingen over bewonderde kunstenaars, lijkt wel uit te groeien tot het handelsmerk van de auteur.
[…]
Door het aangehouden ik-perspectief gaat Meulemans verteller onbevangen op in een groter geheel, zélfs in de essayistische stukken. Dat werkt verfrissend en maakt de soms wat rigide theoretische benaderingen toegankelijker en levendiger.
Wij zijn nooit alleen telt drie delen met rechttoe rechtaan tussentitels: ‘Toen’, ‘Later’ en ‘Inmiddels’. De eerste twee delen bevatten klassiek opgezette verhalen met een autobiografische, zelfs nostalgische insteek, vanaf de jeugdjaren van de auteur tot wanneer hij een door de wol geverfde theatermaker is of een immer weifelende dichter. De laatste vijf stukken zijn essays over kunstenaars en zijn te vroeg overleden vriend-mentor, kunstcriticus Dirk Lauwaert. Zes verhalen verschenen eerder al in licht gewijzigde vorm in de gelegenheidseditie Kijkverdriet (2016), bij publicatie voorgesteld als verhalen over schaamte.
[…]
Meuleman is een geslepen observator, een hedendaagse flaneur met ontegensprekelijk voyeuristische trekjes. Centraal in alle verhalen staan mensen en het kijken naar mensen. Ook het kijken naar kunst, in het bijzonder fotografie, is van cruciaal belang.
Meuleman raakt het hele menselijke spectrum aan, hoewel hij – zeker in het eerste deel – een voorkeur toont voor de excentriekelingen, de buitenstaanders, de schlemielen. Sterk is hoe Meuleman in de huid kruipt van zijn achterneef Pol, een buitenbeentje met een verstandelijke beperking. In het bevreemdende ‘Freddy’ ontmoet de verteller na jaren een vroegere kennis, die tegenwoordig de geprivilegieerde gevangenisbezoeker van de zesvoudige moordenaar Freddy Horion blijkt te zijn. Bij elk bezoek is de notoire misdadiger ‘een contente mens’, verzekert de oude bekende. In ‘Na de ruiming’ voert Meuleman een gewetensonderzoek naar een zwijgzame, gepeste klasgenoot, die zich later na een ongelukkige samenloop van omstandigheden voor een trein gooit: “Ik moest hem gedenken, die plicht had ik, maar die gedachtenis was onmogelijk. Over hem schrijven – maar wat kon ik anders! – zou niet helpen, integendeel, het zou die onmogelijkheid zelfs in steen beitelen.”
‘Apen schudden’, een van de kortste verhalen in de bundel, is een schitterend voorbeeld van hoe Meuleman een ogenschijnlijk banale gebeurtenis naar een hoger emotioneel niveau weet te tillen: “Wat ik hier ga zeggen, gaat in feite nergens over.” Tijdens een fietstocht van Antwerpen naar zijn Turnhoutse geboortegrond herkent de verteller een soort vlinder waar hij in zijn kindertijd specifiek naar op zoek was in het reservaat Tikkebroeken. Wat hem dan weer via een associatieve gedachtevlucht doet denken aan een kinderrijmpje dat zijn vader hem leerde: “Tikke broeken. Wat ga jij daar doen? Apen schudden.” En ja, dat was de verteller vergeten zeggen: hij maakte de fietstocht om zijn stervende vader te bezoeken in het ziekenhuis (“vlekjes op de lever”). Meer moet het inderdaad niet altijd zijn. Korteverhalenperfectie.
Meuleman richt zijn blik niet alleen op anderen, ook zichzelf neemt hij nietsontziend onder de loep. In ‘Het vochtige’ blikt hij terug op de theatermonoloog die hij in 2006 schreef over de Belgische eerste minister Wilfried Martens en probeert hij in het reine te komen met een roerende onthulling van Martens’ echtgenote over diens mislukking als vader. Dit is niet alleen onversneden literaire non-fictie, in een reportageachtige stijl met veel dialogen en onderkoelde humor, maar ook een genadeloos zelfonderzoek.
[…]
Bijzonder mooi zijn de portretten van vrienden, zoals dat van vormgever, illustrator en schrijver Paul Verrept, met wie Meuleman de bijtende kinderboekenreeks Mijnheertje Kokhals maakte. Meulemans definitie van een vriend: “In de juiste omstandigheden kun je niet anders dan tegen beter weten in naar elkaar toe rollen. Dat is dan vriendschap: het laagste punt in de zandput.” De schrijver droomt er luidop van zijn oude dag te slijten met zijn vriend in een bejaardentehuis, “om vanaf de zijlijn giftig commentaar te spuien”.
Een andere vriend die Meuleman “nooit meer alleen” heeft gelaten, is zijn in 2013 overleden, vroegere leerkracht en mentor Dirk Lauwaert, naast lesgever ook de auteur van “een paar duizend stukken” over kunst en cultuur: “Hij deed werk waar we zelf geen tijd voor hadden.” Meulemans aangrijpende hommage aan Lauwaert opent het derde, meer beschouwende deel van Wij zijn nooit alleen. Hier staat hij op als de door de wol geverfde essayist die de lezer kent van zijn kritische stukken in De Witte Raaf en zijn bundel over popmuziek, De donkere kant van de zon (2009).
Dankzij Lauwaert ging Meuleman voor het eerst naar het Louvre. Daar was het werk van Corot een openbaring voor hem, zelf spreekt hij van een “coup de foudre”. Corot’s landschappen en vrouwenportretten bekoren: de voor- en achterzijde van Wij zijn nooit alleen zijn dan ook versierd met een vrij onbehouwen verticaal geplaatst, verdubbeld en gespiegeld werk van Corot, een wulps portret van ene Marietta.

Na Lauwaerts dood vraagt Meuleman zich af wat zijn Leraar – consequent met hoofdletter – van Corot had gevonden. In het archief van het Letterenhuis vindt hij een schetsmatig uitgeschreven radiostukje over een Corot-expositie in het Parijse Grand Palais. Lauwaert klasseert “het tweederangsgenie” eerder als kitsch: Meuleman kan niet anders dan zijn “eigen plezier” in Corot wantrouwen, zijn bekoring is “aangetast”.
Via Lauwaert komt Meuleman als vanzelf terecht bij de fotografie, een kunstvorm die hij geruime tijd links liet liggen. De vonk sloeg pas over na Documenta 1997, waar hij Garry Winogrand en Helen Levitt ontdekte: “De spanning tussen ongegeneerd mogen kijken en toch niet echt binnen geraken, daar gaat deze fotografie voor mij over. Daarom liet ik de abstracte schilderkunst ooit voor wat ze was en begon ik naar foto’s te kijken. Ik wilde geen vlekken, vlakken en lijnen meer zien, maar mensen.”
[…]
Wat er met een toeschouwer gebeurt wanneer mensen op een foto met opzet maar deels in beeld worden gebracht, doet Meuleman uit de doeken in het amusante laatste verhaal, dat de titel voor de bundel levert. Een op cruciale plaatsen afgesneden beeld van William Eggleston jaagt Meuleman de kast op: de kijker mag zich alleen vergapen aan “de schoonheid van dit jonge, bloeiende lichaam”, maar “nooit, nooit in ons verdere leven zullen we mogen aanschouwen om wie het ging”. Eggleston jent “een weerloos iemand” als Meuleman. Mensen fascineren hem sowieso op foto’s: “In de beeldende kunst trok mij het onmenselijke aan. Foto’s brengen mij bij de anderen.”
Zo is ook de kijker naar beelden nimmer alleen, evenmin als de verteller van verhalen.
Verschenen op: De Lage Landen, 24 november 2021
Wij zijn nooit alleen van Bart Meuleman, Querido 2021, ISBN 9789021426310, 176 pp.