
Geen beter moment dan de palindroomdatum 22 02 2022 om een boek van Georges Perec (1936-1982) uit te brengen, moeten ze bij De Arbeiderspers gedacht hebben. Op exact die dag is De wedergekeerden eindelijk een tastbaar feit, de eerste Nederlandse vertaling van Perecs monovocalistische roman Les revenentes (1972), waarin de letter ‘e’ de enige klinker is die voorkomt. Het is de tegenhanger van La disparition, Perecs lipogramroman uit 1969 waarin diezelfde ‘e’ geen enkele keer wordt gebruikt. In 2009 vertaalde Guido van de Wiel het als onvertaalbaar bekend staande La disparition als ’t Manco. Meer dan twaalf jaar later herhaalt hij zijn tour de force door Les revenentes onder handen te nemen. Gelijktijdig met De wedergekeerden verschijnt als toemaatje een herdruk van het inmiddels zo goed als onvindbare ’t Manco.
Hoe vertaalbaar zijn dergelijke boeken, overstijgen ze de literaire gimmick en zijn ze überhaupt leesbaar? Perecs beruchte e-legende in een meer dan geslaagde vertaling kunnen lezen, is een mooie start van het Perec-jaar 2022, het jaar dat zijn 40-jarig overlijden markeert en dat eind april nóg een hoogtepunt kent met de eerste integrale publicatie van zijn mythisch boek Lieux (1969-1975).
Schrijven is spelen
‘L’écriture est un jeu qui se joue à deux, entre l’écrivain et le lecteur’, liet Perec zich tijdens een interview ontvallen. In juni 1967 werd de Franse taalacrobaat lid van OuLiPo (‘Ouvroir de la littérature potentielle’), vrij vertaald ‘werkplaats voor potentiële literatuur’, een in 1960 door Raymond Queneau en François Le Lionnais opgerichte schrijversgroep die zich een ‘littérature sous contraintes’ als doel stelde, een literatuur van beperkingen, bepaald door formele restricties. Dergelijke ‘contraintes’ kunnen heel wat vormen aannemen, zoals blijkt uit de lijst op de website van het nog steeds actieve OuLiPo. Bekende voorbeelden zijn het lipogram, het palindroom, het heterogram en het monovocalisme.

Ik noem specifiek deze voorbeelden omdat Perec zich aan al deze ‘stijloefeningen’ heeft gewaagd. En hoe. In La disparition, Perecs lipogramroman van meer dan 300 pagina’s, staat geen enkele keer de letter ‘e’, nochtans de meest voorkomende letter in het Frans. Met Le grand palindrome schreef Perec wat nog steeds geldt als het langste palindroom ooit, met een lengte van maar liefst 1.247 woorden. In Alphabets schreef hij dan weer 176 heterogrammatische gedichten van telkens 11 verzen, waarbij ieder vers de tien meest voorkomende letters in het alfabet gebruikt, aangevuld met een van de 16 resterende letters (wat hij in 1980 herhaalde in La clôture). Perecs bekendste monovocalisme is uiteraard Les revenentes, maar hij schreef er later zeker nog twee andere, beide in 1981: What a man! (als voorbeeld van een monovocalisme opgenomen in de Atlas de la littérature potentielle, enkel de ‘a’ wordt gebruikt) en het niet gepubliceerde, in het Engels geschreven Morton’s ob (monovocalisme met ‘o’). Ook niet onbelangrijk is het feit dat Perec deels om den brode deels voor het plezier meer dan 300 kruiswoordraadsels maakte, door kenners bestempeld als kwalitatief hoogstaand, uitdagend en origineel. Het is duidelijk: voor Perec was taal een instrument van de homo ludens.

Maar de vormexperimenten van de OuLiPo zijn niet louter bedoeld als woord- en taalspel. Ze fungeren ook als tekstkatalysator. De vormdwang dwingt immers niet alleen tot linguïstische inventiviteit en rijker taalgebruik, de contrainte genereert ook de tekst, onder meer door de inspiratie te voeden en ideeën te triggeren. Zo noemde Perec de gecompliceerde en omvattende contrainte van het magisch vierkant en de paardensprong, die de structuur van zijn magnum opus La vie mode d’emploi (1978) bepaalde, ‘une machine à écrire’. Hij had bij wijze van spreken enkel zijn schema te volgen, de verhaallijnen genereerden zichzelf. Het is dé paradox van nagenoeg elk spel: de beperking werkt vrijheid in de hand. Schaken is een mooi voorbeeld: ondanks de beperkte bewegingsvrijheid van elk stuk en dwingende spelregels, zijn er binnen die beperking een zo goed als oneindig aantal combinaties mogelijk. Spelen werkt bevrijdend, spelen is scheppen.
Beperking is vrijheid
La disparition kwam tot stand tijdens een periode waarin Perec te kampen had met een soort writer’s block. Tot zijn vreugde zorgde het schrijven van een uitgebreid lipogram zoals La disparition voor een bescheiden eruptie van creativiteit. Tussen 1969 en 1972 werkte Perec aan diverse autobiografische projecten, maar die zouden pas echt vorm krijgen na het verschijnen van Les revenentes. Kort na de publicatie van La disparition in 1969 had de contraintekoorts hem andermaal flink te pakken. Perec had toen al het idee om te ‘recidiveren’ en alle ‘e’-s die hij verbannen had in zijn e-lipogram te gebruiken in een monovocalistische roman, met de ‘e’ als enige klinker. In 1969 begon hij aan Les revenentes, onder de werktitel ‘Les lettres d’Ève’, in de buitenrust van de fameuze Moulin d’Andé, waar hij in de tweede helft van de jaren 1960 nagenoeg alle weekends doorbracht om te werken. Hij werkte Les revenentes af tijdens de paasvakantie van 1972, terwijl hij op bezoek was bij zijn nicht Sylvia Lamblin en haar toekomstige echtgenoot James Richardson. Dat Richardson een native speaker was, is niet onbelangrijk want Perecs e-taal is sterk ‘verengelsd’ en Les revenentes speelt zich grotendeels af in Exeter.

Hoewel Perec het schrijven van La disparition als een bevrijding ervoer, vond hij de toepassing van de contrainte in dat boek te nadrukkelijk en te zichtbaar. Het is een terugkerend fenomeen: hoe groter de formele contrainte, hoe meer die de tekstuele inhoud, de plot of de verhaallijn op de achtergrond duwt. In de gedichten in Alphabets bijvoorbeeld overheerst het vormexperiment de inhoud, de verzen zijn bij momenten betekenisloos. In La disparition daarentegen houdt de contrainte min of meer gelijke tred met de plot, vorm en inhoud neigen naar elkaar toe. De roman is geschreven als een polar, waarin alles draait rond verdwijningen, mysteries, lacunes. Het hoofdpersonage Anton Voyl heeft het gevoel dat er iets ontbreekt in zijn leven. Na het vierde hoofdstuk verdwijnt hij spoorloos. Vanaf het ontbrekende vijfde hoofdstuk (de ‘e’ is de vijfde letter van het alfabet) gaan de andere personages naar hem op zoek. Het verdwijn-thema is natuurlijk niet los te zien van Perecs eigen dramatische biografie: hij was ernstig getraumatiseerd door het verlies van zijn ouders tijdens de Tweede Wereldoorlog (zijn vader sneuvelde in 1940, zijn moeder werd in 1943 vergast in Auschwitz).
E-feest versus e-onderdrukking

Die harmonie tussen vorm en inhoud in La disparition is echter ver te zoeken in Les revenentes. Het verhaal lijkt hier van minder belang, wat in de lijn van de verwachting ligt aangezien de contrainte groter is: een monovocalisme is immers niets meer of minder dan een meervoudig lipogram. De plot van Les revenentes is in enkele zinnen samen te vatten. Ik-verteller Clément wil de juwelen van de filmster Bérengère de Brémen-Brévent stelen. Bérengère is in Exeter om haar juwelen te verkopen aan de plaatselijke bisschop. Clément roept de hulp in van zijn zus Estelle, haar vriendin Hélène en Bérengères pupil Thérèse om de klus te klaren. Nadat Clément een aantal leden van een dievenbende, die ook achter de juwelen aan zitten, heeft gedood, gooit hij het op een akkoordje met bendeleider Ernest. Iedereen neemt deel aan een orgie, geleid door de kerkheer. In de roes van het grotesk seksfeest zijn Clément en zijn handlangsters iedereen te slim af, ze ontsnappen, mét de juwelen, richting Frankrijk. Terzijde: Perecs oom David Bienenfeld, bij wie de auteur opgroeide, was ook het slachtoffer van een juwelenroof die culmineerde in een orgie, zo staat in de biografie van David Bellos. Het verhaal werd graag opgedist bij de Bienenfelds.
La disparition en Les revenentes zijn in essentie niet los van elkaar te zien. Die verbondenheid wordt geïllustreerd door de monovocale epigraaf van Lord Hollands Eve’s legend, die deel uitmaakt van de zogeheten ‘Métagraphes’ op het einde van La disparition én het motto vormt van Les revenentes. Op de ‘quatrième de couverture’ (lees: de achterflap) van de eerste editie van Les revenentes bombardeert Perec zijn e-legende zelfs tot ‘la suite nécessaire’ van La disparition. In die flaptekst lanceert hij bovendien het idee om met alle woorden die niet in La disparition en Les revenentes voorkomen een derde roman te schrijven (zie ook: Perecs niet gehaalde ambitie om in zijn oeuvre elk woord in het woordenboek minstens één keer te hebben gebruikt). In het verlengde hiervan is het begrijpelijk — los van de vraag of het wel zo goed is voor de geestelijke gezondheid — dat Guido van de Wiel zich na ’t Manco-avontuur wilde wagen aan De wedergekeerden.
Wat het schriftbeeld betreft is het logisch te verwachten dat beide boeken geen enkel woord gemeenschappelijk hebben. Net zoals hij deed voor ’t Manco schreef Van de Wiel twee e-boeken (pun intended) ter begeleiding van zijn vertaling, beide beschikbaar op zijn website: een algemeen, inleidend werk over Perec en Les revenentes, een tweede met de verantwoording van vertaalkeuzes, regel per regel. De twee digitale boeken (samen goed voor bijna 500 pagina’s) zijn een grote meerwaarde en bieden een unieke inkijk in de vertalerskeuken: zo geeft Van de Wiel bijvoorbeeld een lijst van de woorden die wel degelijk zowel in ’t Manco als in De wedergekeerden voorkomen. De vrijheden die Perec zich permitteerde worden opgesomd, net als die van de vertaler zelf. Lijsten met e-woorden van onder andere uitdrukkingen, scheldwoorden, plantennamen, bargoens en erotische termen zijn eveneens toegevoegd. Van de Wiel heeft zich bovendien goed ingelezen in de internationale Perec-literatuur en geeft een duidelijk overzicht van de verschillende interpretaties van bepaalde heikele aspecten van Les revenentes (de getallensymboliek, de verschillende tekstvormen, de intertekstuele referenties, de duiding van de titel, et cetera).
Ontspoorde taal

La disparition en Les revenentes zijn twee kanten van een medaille, met parallellen én verschillen. Zo is Les revenentes ondanks de grotere contrainte niet zo ambitieus als La disparition: de e-legende verwijst minder naar zichzelf als tekst, de inhoud is overdadig scabreus (zeg maar pornografisch, opvallend voor een ‘preutse’ auteur als Perec) en de autobiografische elementen zijn minder geprononceerd. Het belangrijkste onderscheid is weliswaar dat in Les revenentes de contrainte vrijer wordt benaderd. Nog vóór de titelpagina en het Latijnse motto van Lord Holland, voegde Perec namelijk een clinamen toe, of oulipiaans goedgekeurde uitzonderingen op de regel. Zeldzame permissies, licenties om de contrainte deels of geheel te negeren, zeg maar. Onder de titel ‘Règle’ (in de vertaling meervoudig: ‘Regels’) somt Perec de permissies op, nog niet in de e-taal van het vervolg:
1. ‘Qu’ wordt geschreven als ‘Q’: cheqes, freqenteert, qeeste, Qeen, enqête, etc. (naar de beslissing van de OuLiPo, bijeenkomst van 7 maart 1972).
2. Het sporadische en later minder sporadische gebruik van de ‘y’ zal worden toegestaan (New Jersey, Yes, Cheyenne, etc.).
3. Diverse vervormingen (het zou eentonig worden om ze hier allemaal op te sommen) zullen min of meer geleidelijk in de loop van de tekst worden toegelaten.
Omwille van die gepermitteerde inbreuken op de contrainte, in het bijzonder de erg algemene derde regel, is Les revenentes een risicovoller en uitzinniger werk dan La disparition, zeker ook wat de vertaling betreft. Les revenentes trekt voluit de kaart van de transgressie en de insubordinatie. Een eerste indicatie hiervan zit al in de titel waar de vrouwelijke vorm van het substantief ‘revenant’ (‘teruggekeerde’, maar ook ‘geestverschijning’) verkeerd gespeld is om aan de monovocalistische eis te voldoen. Zelfs op de pagina met de regels wordt een en ander aan de laars gelapt, althans in de eerste Franse editie (Julliard, 1972, de tekst die ook opgenomen is in de Pléiade-editie), niet in de vertaling (die is vooral gebaseerd op de digitale editie en die uit 1997). Daar staat er bij punt 1 bijvoorbeeld geen punt achter ‘etc.’ en OuLiPo is er met kleine ‘p’ en hoofdletter ‘O’ gespeld. Die foutjes staan er zo goed als zeker met opzet, Perec was dol op dergelijke details. Het zijn de eerste, minimale voorbodes van de taalkundige frenesie die zal volgen.
De linguïstische ontsporing in Les revenentes is totaal. Zo lijkt geen enkel woord juist gespeld, is het gebruik van accenten en hoofdletters onderhevig aan grote willekeur en worden woorden zodanig vervormd dat ze bijna onleesbaar worden. Van de Wiel heeft een lijst opgesteld met de vervormingen zoals deze voorkomen in het Franse origineel én de vertaalde pendanten. Perec-biograaf Bellos spreekt op dat vlak van een ‘linguistic fog’ en Pereciaan van het eerste uur, Bernard Magné, komt op de proppen met de term ‘cacographies’. Les revenentes is een e-feest na een e-onderdrukking. In La disparition wilde Perec de gewone taal zoveel mogelijk benaderen, in een poging de contrainte zoveel mogelijk te verdoezelen. Bij Les revenentes is de contrainte zo nadrukkelijk aanwezig dat iedere poging tot verdoezeling of tempering vruchteloos is. Bij voorlezing aan een nietsvermoedend publiek is meteen duidelijk dat er iets niet klopt (dat geldt ook en misschien zelfs nog meer voor de vertaling). Vaak achterhaalt de lezer pas de betekenis van de vervorming door de tekst luidop te lezen. De lezer wordt een interpreet, een ontcijferaar, waarbij sonoriteit essentieel is. Het Frans is rijk aan homofonen: in de handen van een auteur als Perec wordt de e-taal in Les revenentes niet minder dan een virtuoze klanktaal. Wat dan weer de invloed van Raymond Queneau verraadt, die een literaire taal nastreefde die dichter bij de muzikaliteit van spreektaal staat én van James Joyce, wiens oeuvre Perec bewonderde, niet in het minst de explosieve klankrijkdom van Finnegans wake.

Hoe sterker de contrainte aanwezig , hoe meer de lezer geneigd zal zijn de tekst maar oppervlakkig of onvolledig te lezen, zoals Marcel Bénabou schrijft in zijn inleiding bij What a man! (2019): ‘Trop souvent, dans ces textes à contrainte forte, le lecteur, ne voyant qu’une démonstration de virtuosité, se croit autorisé à faire l’économie d’une lecture véritable.’ Eenmaal het ‘trucje’ is doorzien, verslapt de aandacht. De lezer moet daarentegen leren lezen voorbij de oulipiaanse acrobatieën en dubbel oplettend zijn. In het geval van Les revenentes beperkt de contrainte het aantal woorden dat effectief kan worden gebruikt. Wil de auteur zijn boodschap overbrengen, ondanks die sterk gereduceerde woordenschat, dan moet hij zoveel mogelijk betekenis uit elk toegestaan woord halen. De polysemie van elk woord moet zo goed mogelijk uitgebuit worden. Dat is van primordiaal belang, ook voor de vertaler, vanzelfsprekend.
De vertaling
Met de kennis van het bovenstaande, is de vertaling van Les revenentes een schrikbeeld. Tijdens een interview van Rudy Kousbroek met Perec achtte de Fransman een vertaling van La disparition ‘niet denkbaar’. Inmiddels is zijn e-lipogram vertaald in 9 talen, waaronder het Nederlands. Dat de vertaalklus nog zwaarder is voor Les revenentes blijkt al uit het feit dat hier — naast de Nederlandse — maar 2 andere vertalingen van bestaan, een Duitse en een Engelse. Van de Wiel geeft in zijn eerste e-boek een erg leerrijke vergelijking van deze vertalingen, waarbij hij de keuzes van zijn collega’s onder de loep neemt en de problemen die hij zelf al vertalende tegenkwam uit de doeken doet.

Van de Wiel heeft zich de e-taal van Perec eigen moeten maken. Naar eigen zeggen werkte hij aan zijn vertaling tussen 2009 en 2012 en tussen 2019 en 2021, in drie grote vertaalrondes of ‘iteraties’. Van de Wiel gebruikte voornamelijk de editie van 1997, waar op pagina 81 overigens een ‘o’ is binnengeslopen (‘En ce moment’), aangevuld met een digitale editie. Hij vermeldt dat er onderlinge verschillen zijn tussen de edities (vooral wat afwijkende spelling betreft), maar gaat er verder niet op in, behalve door te melden dat hij veel afwijkingen intact heeft gelaten. Het is jammer dat niet de eerste editie bij Julliard uit 1972 werd gebruikt, de editie die ook in Tome 1 van de Pléiade is overgenomen. In die editie staan niet alleen de eerder genoemde flaptekst en de foutjes bij de ‘regels, maar ook de titelpagina bijvoorbeeld is anders (de reeks bij Julliard heette ‘Idée fixe’ en dat werd ‘EEDEE FEEXE) of enkele eigennamen zijn opzettelijk anders gespeld (bijvoorbeeld ‘Sceve’ en ‘Genêt’). Misschien was het beter geweest zich tot één enkele editie te beperken?
Van de Wiel, zo stelt hij in een ‘eerste opdracht aan mezelf’, streefde een goed leesbare tekst na, met natuurlijk lopende zinnen en een lengte die die van het origineel benadert (ongeveer 16.800 woorden, vijf keer minder dan de 85.000 woorden in La disparition). Het voornemen om een natuurlijk vloeiende taal te hanteren is weinig verrassend, want zijn vertaling van La disparition werd net afgerekend op een te grote kunstmatigheid en geforceerdheid. Vertaalster Kiki Coumans wees — na ook enkele positieve elementen aan te halen, zoals het herkennen van vormexperimenten — in een analyse in Filter nog op enkele andere zwakke punten: het overdreven gebruik van apostroffen en het gebrek aan speelsheid (in vergelijking met een Engelse vertaling).
Het is opvallend dat niemand van de ‘vaste’ Perec-vertalers (Edu Borger, Rokus Hofstede, Leo Van Maris) zich ooit waagde aan een vertaling van La disparition of Les revenentes. Piet Meeuse, Ard Posthuma en Hugo Brandt Corstius namen enkele korte fragmenten van het eerste boek voor hun rekening, maar gaven er al snel de brui aan. Van de Wiel is beroepshalve een ‘ghostwriter, schrijfcoach en inhoudelijke redacteur’ en geen professioneel literair vertaler. Hij heeft lessen getrokken uit ’t Manco en heeft de kritiek op zijn vorige vertaling duidelijk meegenomen. Zo stelt hij dat ‘apostrof-woordjes’ beperkt voorkomen (hij komt uit op ongeveer 350 keer) en weerlegt mogelijke anachronismen (Hell’s Engel, Creepers, TGV, et cetera). Coumans stelt dat de contrainte in vertaling eveneens tot uitbreiding kan leiden, zo voegde de Engelse vertaler van La disparition zelfs hele zinnen toe. Dit heeft Van de Wiel niet of zeer weinig gedaan: ik las de vertaling naast de Pléiade-editie en ik heb weinig of geen toevoegingen of emissies ontdekt. Ook vormelijke aspecten herkende Van de Wiel opnieuw moeiteloos (alliteraties bijvoorbeeld).

Eeuwig of permenent?
Meer dan eens was ik aangenaam verrast door de goede vondsten van Van de Wiel. Enkele voorbeelden: ‘een besje met een lege bek’ voor ‘mémé édentée’, ‘je bent een flessentrekker’ voor ‘je m’endette’, ‘zweetplekken’ voor ‘esselles’, de hele e-menukaart van Mémé Berthe, ‘neem een trekje’ voor ‘prends cette sèche’, ‘En ‘k smeer hem’ voor ‘Et je les mets’. Ook de neologismen ‘endelverderf’, ‘trekwerker’, ‘vleesscepter’ en ‘gezessendeeld’ kon ik smaken. Andere oplossingen zijn bij het haar getrokken en worden pas duidelijk wanneer je er de verantwoording in het tweede e-boek bij neemt: ‘steegjes met sterrenkers’ voor ‘vertes venelles’, ‘De zeng werd sterker’ voor ‘Le vent d’est se lève’ en als bijna onbegrijpelijke apotheose, ‘deze cedeert jegens geen enkele vreesgegner en levert gevechten ‘p leven en sterven’ voor ‘leqel ne se rend et préfère le décès’. Deze moest ook even indalen: ‘Meer Kees Dessède te beleven!’ is in het Frans ‘elle est fervent de Cette Chère Mézech!’ of hoe een masochist een sadist wordt. Sommige vertalingen klinken minder mooi of komen stroef over: ‘deelt het erfrecht met’ voor ‘le frère de’, ‘z’n ebben leeslenzen’ voor ‘les verres cerclés d’ébène de ses serre-nez’ en ‘’k Ben met m’n geest reeds te Ellesmere’ voor ‘Je rêve de mes terres d’Ellesmere’.
Zelf een simpele zin als ‘Hélène est chez elle’ komt in het Nederlands geconstrueerd over: ‘Hélène bleek er te wezen’. Eenvoudig Frans als ‘née Bescherelle’ wordt al snel ingewikkeld: ‘Bescherelle geheten, eer ze ter kerke echtte’. Of het poëtische ‘Ce n’est le temps de rêver’ wordt prozaïsch: ‘Geen geëmmer en weg met deze nepteksten!’. ‘Qel temps!’ wordt dan weer wel ‘Weertje, zeg!’ en ‘Prends le temps!’ wordt ‘Relex!’. De vertaler neemt het oorspronkelijke Frans een enkele keer gewoon over: ‘en effet’, ‘chèvre’, ‘presqe-septente’. Op de eerste pagina van de vertaling staat een foutje: ‘Never!’ wordt niet uitgesproken door Clément maar door een van de omstaanders. Verder in het boek staat er een misinterpretatie. ‘Enlever, c’est pesé’ vertaalt Van de Wiel verkeerdelijk als ‘We vertrekken, begrepen?’: in deze scène vertelt Clément aan Estelle dat hij een akkoord heeft met bendeleider Ernest. De uitdrukking ‘Enlever, c’est pesé’ wil echter zoveel zeggen als ‘de klus is geklaard’ en niet ‘we vertrekken’. Een e-alternatief zou kunnen zijn ‘’k heb ’t geregeld’ of gewoon ‘Geregeld’.
Bij veel van die stroevere stukken ga je als lezer als vanzelf op zoek naar alternatieven, wat natuurlijk net het leuke is bij een tekst als Les revenentes. Meer wel dan niet vond ik de oplossingen van Van de Wiel beter of passender. Een aantal keer twijfelde ik, maar na de verantwoording te controleren was ik dan toch overtuigd (bijvoorbeeld zijn keuze voor ‘beb’ en ‘bebbe’ als vertaling van ‘pépé’ en ‘mémé’). Daarentegen, hier en daar zijn er ook verrassende vertaalkeuzes: het e-woord ‘spleen’ wordt vertaald door ‘Weltschmerz’ en elders wordt ‘femme’ ‘teef’ (in plaats van bijvoorbeeld ‘deerne’), ‘Cet excrément!’ wordt ‘De ketter!’ (in plaats van ‘Het excrement!’) of ‘événements’ wordt ‘levensschetsen’ (in plaats van simpelweg ‘evenementen’). Een patent van Kléber Le Helder (in vertaling heet die trouwens ‘ten Helder’), de GEESTENTELLER wijst in het Frans direct naar Les revenentes zélf: ‘dès qe qelqe elfe, elme et revenent entre dens le chemp’, maar in vertaling gaat dit verloren (‘betreedt een elf, een engel het veld?’), terwijl er mijns inziens ook ‘wedergekeerde’ had kunnen staan, om zo naar de Nederlandse titel te verwijzen. Geregeld gebruikt Van de Wiel, net als Perec, zeldzame woorden en verouderde woorden (‘temet’, ‘kweern’, ‘steggelen’, ‘fleers’, ‘lerk’, ‘snees’, ‘weeps’, ‘kert’, ‘zenel’). Dat is meestal geen probleem, maar het zwakt de levendigheid en natuurlijke klank van de vertaling af.

Tencrède Steenbergen, een van de zeven ‘preekheren’ die deelneemt aan de orgie in het bisdom van Exeter onder leiding van bisschop Serge Merelbeke (initialen S.M.) vat in een spontane uitval de poëtica van Perec goed samen: ‘je cherche en même temps l’éternel et l’éphémère’. Perec vond dit zelf een van de mooiste zinnen die hij ooit heeft geschreven en gebruikte de frase als motto bij het laatste hoofdstuk van La vie mode d’emploi. Het is een centrale zin die het creatieve proces dat Les revenentes op gang houdt gebald weergeeft: het eeuwige is het permanente ‘plezier van de tekst’, het efemere is het kortstondige genot van het seksuele. Taal en seksualiteit hebben een gemeen doel: creëren (‘Bézer, c’est créer per se’). Van de Wiel vertaalt deze zin als: ‘’k Wens het permenente en evenzeer het efemere te beleven!’ Het is een symptomatische zin die illustreert dat de vertaling niet altijd het gewenste effect bekomt. De betekenis is hetzelfde, maar het voelt en klinkt toch anders, heeft minder zeggingskracht en poëzie dan het origineel, zit ongemakkelijk gewrongen in de e-dwangbuis. De e-taal klinkt misschien gewoon beter in het Frans?
Wie zich waagt aan de vertaling van een tekst als Les revenentes kan alleen maar tot de conclusie komen dat vertalen inderdaad vooral verliezen is. De ontsporing van de taal in het origineel is naar mijn gevoel in deze vertaling niet altijd even geslaagd. Er zijn veel creatieve oplossingen, maar die missen vaak scherpte. Het echte taalvuurwerk is bij momenten te ver te zoeken. Les revenentes laat zich uiteindelijk het best in het Frans lezen, luidop declamerend. De muzikaliteit is ongewoon, het taalplezier eindeloos, de humor ongeëvenaard. Zijn al deze kwaliteiten onverminderd over te dragen via een vertaling? Ik betwijfel het. Desalniettemin heeft Van de Wiel een enorme inspanning geleverd en zich nog maar eens gekweten van een initieel onuitvoerbare taak. Met De wedergekeerden heeft hij zeker een van de best mogelijke vertalingen afgeleverd van wat een ongrijpbaar boek ís en altijd zal blíjven. Hij verdient daar alle lof voor.
Verschenen op: De Reactor, 3 mei 2022 (ingekorte versie)
De wedergekeerden De Arbeiderspers, Amsterdam 2022, vertaald door Guido van de Wiel ISBN 9789029545464, 128 p.
‘t Manco De Arbeiderspers, Amsterdam 2022 vertaald door Guido van de Wiel ISBN 9789029547437, 312 p.