
De naamloze verteller van Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost deelt zijn uitzonderlijk verhaal aan gene zijde. In 1597 overleed hij op Nova Zembla, waar hij strandde samen met de andere leden van de expeditie van Willem Barentsz, op zoek naar de Noordoostpassage, een toen nog te ontdekken scheepsvaartroute langs de Noordelijke IJszeeën richting de rijkdommen van het Verre Oosten. Nu de ‘Grote Dooi’ is gekomen, ontwaakt hij na vier eeuwen uit de stilte van zijn ijsgraf en barst los in een niet te stoppen woordenstroom: ‘Veel heb ik gezien, ver kan ik schouwen. Veel kan ik verhalen.’ Met deze originele invulling van een tot het collectieve Nederlandse geheugen behorende pooltocht is Donald Niedekker (Amsterdam, 1963) klaar voor de grote publieksdoorbraak.
Niedekker is vooralsnog geen klinkende naam en blijft een nog te ontdekken buitenbeentje voor fijnproevers. Nochtans werkt hij al ruim 20 jaar — naarstig, maar in de rand — aan een oeuvre dat steeds meer de aandacht trekt omwille van zijn groeiende inventiviteit en toenemend meesterschap. Na enkele verhalende reisboeken over Berlijn, Marseille en Liverpool, samen met fotograaf en bloedbroeder Harold Naayer, debuteerde Niedekker in 2002 als romancier bij het inmiddels opgedoekte Vassallucci met Hier ben ik. In de komende jaren volgden de theatermonoloog De garderobier (2002), de literaire thriller De hemelvaart (2003) en de roman Keldermans (2004). In 2008 waagde Niedekker zich onder het pseudoniem Ellen Wenkelbach aan de hippe yuppieroman Het moet wel beschaafd blijven. Hij haalde er de groslijst van de toenmalige Librisprijs mee, maar zonder verder gevolg.
Nadien was het een hele tijd stil. Tot wanneer het lovend onthaalde Als een tijger, als een slak (2014) uit het niets opduikt, Niedekkers eersteling bij Koppernik, de uitgever die ook Wessel te Gussinklo’s literaire loopbaan een tweede adem gaf. Vanaf dan blijft hij de ene na de andere parel de wereld insturen, mét succes. Zo werd de roman Oksana in 2017 genomineerd voor de Fintro literatuurprijs en stond Zo zie je alles in 2020 op de longlist van de Boekenbon Literatuurprijs. Vorig jaar nog was Niedekker een van de laureaten van de derde Luc Bucquoye-prijs, die eigenzinnige en geëngageerde literatuur bekroont.

De ‘waarachtige beschrijvingen’ uit de titel van Niedekkers nieuwste roman verwijzen uiteraard naar Waerachtighe beschryvinghe van drie seylagien, ter werelt noyt soo vreemt ghehoort (1598) van Gerrit de Veer, het beroemde verslag van drie expedities die tussen 1594 en 1597 werden ondernomen door Nederlandse zeevaarders om een noordelijke doorvaart te vinden naar Azië. De eerste twee expedities raakten tot ver in de Karazee, maar botsten op ondoordringbaar ijs en keerden onverrichter zake huiswaarts.
Een van de twee schepen van de derde expeditie, met als stuurman Willem Barentsz, zette wél door en wilde ten noorden van Nova Zembla de legendarische Kaap Tabin ronden. Maar de felbegeerde doorgang bleek ‘een woestijn van ijsschotsen’ en ze liepen hopeloos vast in het pakijs. Noodgedwongen dienden ze te overwinteren in de extreme vrieskou. Van het wrakhout van hun schip maakten ze op de noordoostzijde van Nova Zembla een hut, het Behouden Huys. Pas in november 1597, na tien maanden ontbering in de ijshel, raakten twaalf van de zeventien bemanningsleden als bij wonder heelhuids terug in Amsterdam. Barentsz overleefde de overwintering, maar niet de terugreis. Hij liet een afscheidsbrief en verantwoording achter in het Behouden Huys, het zogenaamde ‘cedelken’.

Het is op deze laatste historisch mislukte reis dat de ik-verteller van Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost inscheept, om als dichter een loflied te schrijven op de verwachtingsvolle expeditie. Zijn relaas — deze roman — is zijn ‘cedelken’, zijn ‘levensbericht’, zo stelt hij. Hoewel de verteller als ‘de zanger, de bard, de rapsode’ de opdracht heeft een episch lied te schrijven over ‘het tegen beter weten in als zeker veronderstelde succes van de missie’, minacht hij zijn broodheren, in eerste instantie omdat hij enkel de heroïek mag bezingen en niet ‘de smetten van de onderneming’.
Op de scheepsrol staat hij als anonymus, hoewel sommigen hem Bartolomeo noemen. Nog enkele andere namen op de rol zijn onleesbaar, zo ook die van de schepen. Zijn naamloze status bevalt hem wel, ‘een gezegende staat voor een dichter’. In de nacht van 27 op 28 januari 1597 laat hij het leven, het slachtoffer van de dodelijke koude: ‘Als dichter moet je je tijd weten.’ Zijn collega’s bezorgen hem een ‘ordentelijk’ ijsgraf.
Niedekker is ongenaakbaar in het beschrijven van landschappen, natuurverschijnselen, fauna en flora (zie ook het natuurboek Door riet omzoomd, 2006 en de novelle Kraai, 2021). In een even strakke als lichtvoetige stijl, met een aangehouden vloeiend en bezwerend ritme, beschrijft hij ‘het sussende wit’ van de ijzige streek: ‘Ik heb me herkend in een poolvosje. Zo’n schobbejak die scharrelend zijn schooiersweg over de toendra gaat met zijn van weemoed huiverende vacht en een zweem van bedrog om zijn glimlachende bek.’
Verrassende vertelinstanties — zoals een ontwakende ijsdode — zijn voor Niedekker geen primeur. Zo is in Als een tijger, als een slak de verteller een gedicht, een weerspannig poëem dat zijn eigen oorsprong aan de hand van breed uitwaaierende verhalen over zijn schepper uit de doeken doet. Die schepper fantaseert als kleine jongen overigens over pooltochten en op school krijgt hij les over Barentsz’ expeditie. Nog een gemene deler tussen deze twee romans is de hyper-hypnotiserende vertelstem, een van Niedekkers handelsmerken (zie bijvoorbeeld ook het bedwelmende timbre van de reiziger in het ‘vademecum’ Wolken &c., 2018 of de maquettes bouwende IKEA-potloodslijper in Zo zie je alles).
In zijn ijsgraf heeft de verteller na al die decennia ‘de als sedimenten afgezette herinneringen naar andere, eerdere tijden’ verzameld. Hij herinnert zich onder andere de trillingen in het poolijs veroorzaakt door de aardbeving in Lissabon in 1755 en de seismische schok van de Tsar Bomba, het Russische kernexperiment boven Nova Zembla in 1961. Een typische Niedekker-verteller heeft de lezer niet alleen snel bij de lurven, maar geeft ook voortdurend commentaar op zijn eigen verhaal, zet het op losse schroeven, grijpt in. Zo vindt de ontdooiende ijsman zichzelf verre van betrouwbaar: ‘Ik lig vierhonderd jaar in bevroren grond, meer dan vierhonderd jaar. Dan leer je dat er geen grotere leugen is dan samenhang.’
Opborrelend vanuit de permafrost, dringen taferelen uit de jeugd van de verteller zich op, net als zijn leven daags voor het vertrek van de noodlottige zeiltocht. Niedekker triomfeert in het sfeerrijk en overtuigend oproepen van het zestiende-eeuwse Amsterdam, de ‘van kennishonger vervulde tijd.’ De schitterende scènes in de boekhandel bijvoorbeeld waar de verteller gebiologeerd zeekaarten bestudeert, de baldadige passage in de beroemde rederijkerskamer De Egelantier of het tragikomische stuk waarin de verteller botst op een vrijheidslievend toneelgezelschap. Ook het op natuurlijk wijze opvoeren van historische figuren als Petrus Plancius, Tycho Brahe en Roemer Visscher verhoogt aanzienlijk de geloofwaardigheid en dynamiek. Wat evenzeer opgaat voor het Nederlands in oude spelling dat hier en daar nauwelijks merkbaar binnensluipt (‘bij moy, claer weder’, ‘generael groot werck’).
De verteller is een wandelende paradox. Hij gaat mee op een heikele zeetocht, maar bekent nooit van de zee te hebben gehouden: ‘In de zee zag ik de kuddegeest, alles wat tegenstrijdig is aan poëzie.’ En, toegegeven, eigenlijk was hij liever bouwmeester geworden dan dichter. Zijn geheugen werkt bovendien selectief: zo herinnert hij zich haarscherp hoe hij een aardworm uit de grond zag kruipen, alsof hij getuige was van ‘een geboorte’, maar het gezicht van zijn vader kan hij zich niet meer voor de geest halen. Die innerlijke gespletenheid wijt hij zelf aan zijn opvoeding. Zijn vader was een immer uithuizige, louche houthandelaar. Een avonturier, groter dan het leven. Zijn moeder daarentegen was verfijnd, speelde op het spinet, leerde haar zoon rekensommen en Latijnse en Griekse woorden. Zij en zijn joodse leraar toonden hem zijn ‘eerste natuur’: verhalen vertellen of ‘zingen’, zoals hij het zelf noemt.
Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost bestaat uit een wielende myriade van verhalen-in-verhalen. Niedekker vat die duizelingwekkende mise en abyme vakkundig in enkele krachtige, Droste-effectachtige beelden en motieven. Het sterkste is het houten matroesjka-ei dat de verteller als kleine jongen van zijn vader kreeg: wanneer hij bij het allerkleinste ei toekomt en dat bij zijn oor houdt, hoort hij een bijl tekeergaan in een Oeralwoud, een toverspreuk of de trommelslagen van een sjamaan (dezelfde magiër die hem later regelmatig zal bezoeken in zijn graf). Een insect, gevangen in barnsteen, verbeeldt eveneens meermaals een repetitieve narratologie.

Maar het échte zingen leerde hij van zijn grootmoeder, die almaar hongert naar verhalen en hem inwijdt in de vertelkunst. Een van haar verhalen, met Bijbelse proporties, brengt hem aan het duizelen en zal hem nooit meer loslaten: een man in de buik van een walvis schrijft een boek over een man die in de buik van een walvis een boek aan het schrijven is et cetera. Dat enkele zeevaarders tijdens hun pooltocht een gelijkaardig visioen hebben over een schrijvende monnik in een bos op de rug van een walvis die een boek schrijft over een monnik et cetera, maakt het spiralende effect compleet.
Even kenmerkend voor de Niedekker-verteller is het herhalen en afdwalen, een uiterst associatieve verteltrant die de schrijver in een interview zelf omschrijft als ‘collage-achtig’: ‘Er waren meer werelden, er waren meer zonnen, meer sterrenstelsels, meer goden, meer esthetica’s, meer ikken in een ik.’ Zo geeft de verteller — geheel in de geest van de chaostheorie — een aantal keer licht verschillende uitkomsten van eenzelfde verhaal, waarbij minuscule details tegelijk hele dynamische systemen op gang trekken en het relatieve van dé waarheid in vraag stellen. Net als zijn collega in Als een tijger, als een slak onderstreept de verteller dat het er eigenlijk niet toe doet. Zo komen we bijvoorbeeld niet te weten of de vader nu is overleden, gevangengezet of op de vlucht is.
Het meervoudige karakter van de permafrost-waarheid komt nog sterker naar voren in een verhaal over de enige twee verzen die van de dichter-verteller bewaard zijn, gekerfd in een balk van het Behouden Huys. Die poëtische balk is na een voorjaarstorm in de Karazee beland en via eeuwenlange omzwervingen in het ene verhaal westwaarts terechtgekomen (om uiteindelijk Walt Whitmans Song of myself te inspireren) en in het andere verhaal zuidwaarts, bij Fernando Pessoa, als inspiratiebron voor een gedicht over een vaas. Tijdens dit exuberante verhaal benadrukt de verteller dat de lezer zelf moet bepalen aan welke lezing hij of zij geloof wil hechten, ‘in uw door tijd en ruimte bevangen wereld.’
De ene waarheid is de andere niet. Dat is eigen aan een tijd waarin nog veel onzekerheid en onwetendheid heerst en wordt klemmend geïllustreerd aan de hand van een verhaal over ‘de vlijtige logboekpenner’, Gerrit de Veer, die bij thuiskomst werd onderworpen aan een wetenschappelijk strafverhoor, omdat hij ‘een zon had gezien waar geen zon te zien was geweest’. Johannes Kepler gaf De Veer ruim een lustrum later gelijk: het zogeheten Nova Zembla-effect was immers een kwestie van lichtbreking. Kepler zelf krijgt overigens een mooie cameo: hij gaat in gesprek met collega Tycho Brahe, een dialoog waarvan Niedekker trouwens ook verschillende versies opdist.
Droombeelden en visioenen, zoals een zon die er niet kan zijn, zijn prominent aanwezig in Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost: ‘We leven in een landschap van dromen.’ De lege plekken op een kaart lijken op dromen en hebben een even grote aantrekkingskracht. Wanneer de dooi start, nodigt de sjamaan in het matroesjka-ei de verteller uit om zijn magische wereld binnen te stappen. In een adembenemend geschreven angstdroom vliegt de verteller mee op de hals van een raaf. De vogel vraagt hem om verhalen, zolang die maar niet over poolvossen gaan en al zeker niet over zeelui die via het Hoge Noorden naar China (‘Cathay’) willen varen…
Met weemoed denkt de verteller terug aan zijn eeuwen in de permafrost: ‘Ik sta op uit het ijs en beproef nieuwe wegen. […] Ik kan eindigen waar ik wil en ik zal weer beginnen.’ Alle geschiedenissen herhalen zich, net als de schier eindeloze verhalen-in-verhalen. In een grandioze finale concludeert de verteller dat zijn ‘overhand rammelende verhaal’ hetzelfde is als dat van de man die in de buik van de walvis aan het schrijven is. Hij is die man.

Verschenen op (ingekorte en licht gewijzigde versie): De Lage Landen, 17 mei 2022
Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost van Donald Niedekker, Koppernik 2022, ISBN 9789083174402, 211 pp.