
Na ‘De grote angst in de bergen’ is met ‘Schoonheid op aarde’ een tweede mijlpaal vertaald uit het machtige maar bij ons relatief onbekende oeuvre van de Zwitser Charles-Ferdinand Ramuz (1878-1947). In de lente van 1927 belandt Juliette, een 19-jarig Cubaans weesmeisje, bij haar oom Milliquet, een cafébaas in een dorpje aan het Meer van Genève. De jonge schone zet het hele dorp in rep en roer. De mannen zitten achter haar rokken, de vrouwen wantrouwen haar. Na een fikse ruzie trekt Juliette de wijde wereld in, samen met een gebochelde Italiaanse muzikant, net als zij een buitenstaander.
Juliette, die staat voor de Schoonheid, is meer een idee dan een personage. Ramuz suggereert dat die verloren gaat zodra mensen haar willen bezitten. Alleen wie haar belangeloos dient, ervaart ware schoonheid op aarde. Maar de roman is meer dan een parabel. De intrige draait evenzeer rond angst voor het vreemde en perverse machtsrelaties in bekrompen gemeenschappen. Intense tragiek is Ramuz’ motor, maar het is voornamelijk zijn lyrische en evocatieve taal in de natuurbeschrijvingen die indruk maakt. Zijn door Louis-Ferdinand Céline zo bewonderde spreektalige proza, met wisselingen in vertelstandpunten en werkwoordstijden, is nog altijd grensverleggend.