Bijna een decennium na zijn eerste roman Bloeiende Agatha levert de eigengereide kunstfilosoof-essayist Frank Vande Veire een opvolger van formaat af. Ging dat pornografisch-filosofische debuut over de onvervulbaarheid van de fysieke liefde, dan staat nu de liefde zélf centraal. Of beter: liefde, dromen en verbeelding.
Vanwege de vele verhaallijnen laat Het einde van alle straten, een langgerekt loflied op het schrijverschap en de literaire verbeeldingskracht, zich moeilijk samenvatten. Het basisverhaal draait om de bekend in de oren klinkende ik-verteller Frank, een kunstfilosoof. In ‘Vertoningen’, het eerste van drie delen, strijkt hij neer in een grote stad die doet denken aan Parijs. Die plaatsnaam wordt nergens genoemd, maar er zijn duidelijke hints richting de Franse hoofdstad: er is een Oude Brug in plaats van de Pont Neuf, er is sprake van het wereldbekende schilderij De glimlach in een Louvre-achtig museum, enzovoort.

Net als in Bloeiende Agatha (2013) heeft de setting iets irreëels, een onwerkelijkheidsgehalte dat de stad nagenoeg reduceert tot een toneeldecor. Frappant is hoeveel droomkwaliteiten de verteller “zijn droomstad” toedicht: “Haar inwoners hebben er geen benul van hoe omwolkt ze hier rondlopen, beschermd tegen de afgrond van de hemel door een dikke wand van dromen die deze stad over zichzelf blijft aanmaken. Van dit gedroom geneest de wereld nooit.”
Frank is verhuisd om een filosofische studie over de liefde te schrijven, een opdracht waarvoor hij zichzelf vier jaar geeft. Hij gaat gebukt onder een ernstig geval van procrastinatie, werken aan zijn studie komt er niet van. Uit verveling verkent hij elke week een andere buurt. Hij kickt op het gadeslaan van voorbijgangers vanaf een terras en verwondert zich over hun “theatraal fatalisme”. Hij houdt van “de contemplatieve cultuur” van de stad die bekendstaat om zijn overvloed aan terrassen.
Dat Frank Vande Veire (1958) een uitstekende observator is zullen de lezers van Bloeiende Agatha zich ongetwijfeld nog herinneren. Opnieuw pakt hij uit met geanimeerde, omstandige beschrijvingen van de stad en zijn inwoners. In lange, doorwrochte maar vloeiende zinnen beeldt Vande Veire ook in Het einde van alle straten alles precies, uitvoerig en sierlijk uit, met een voorkeur voor gedetailleerde vestimentaire schetsen – de lezer weet altijd exact hoe iedereen is uitgedost.
De eerste maand in zijn nieuwe woonplaats denkt Frank nauwelijks aan zijn vroegere geliefde H., die al enige jaren voor hem een schuilplaats heeft gevonden in dezelfde stad en misschien wel de echte reden is voor zijn verhuis. Toch voelt hij “een vage angst” dat haar silhouet opeens door zijn gezichtsveld zal snijden. Hij begint van lieverlede dan maar te gidsen in een van de grote musea van de stad. Zijn rondleiding gaat langs de Italiaanse meesters, om steevast te eindigen bij De glimlach, dat “ene schilderij van een vrouw wier raadselachtige glimlach uitstraalt tot in de diepste oerwouden en eenzaamste ijsvlakten van onze planeet”. Tijdens een van Franks gidsbeurten zit Ann in zijn groep. Zij behoorde destijds tot de kring rond H. en brengt hem weer op het spoor van zijn ex-minnares.
Het personage Ann vormt een epicentrum van waaruit Vande Veire heel wat verhaallijnen lanceert. Zo introduceert zij Frank in deel drie tot de Esther Perel-achtige cultfilosofe Stela Bacal met een uitgesproken mening over “het ondier vrouw” en troont ze hem mee naar een theatervoorstelling waarin H. de demon-vrouw Lilith speelt. Maar nog belangrijker: Ann stelt Frank voor aan Jan de Keyser – een soort mix van curator Jan Hoet en kunstenaar Jan De Cock (voor wie Vande Veire in het verleden zaalteksten heeft geschreven). De Keyser is curator van The Art of Living, een waanzinnig populaire tentoonstelling waarbij deelnemers hun woning openstellen voor het publiek, een zoo humain of reality-tv, maar dan in het echt.

De Keysers project doet denken aan Jan Hoets Gentse kunstmanifestatie Chambres d’Amis (1986), maar gaat nog een stap verder. De ingeschreven mensen moeten hun huis dertig uur per week openstellen, vijf dagen per week. Frank wordt aangenomen om geïnteresseerde deelnemers het concept van de expo uit de doeken te doen: “Het gaat er niet om van het leven een kunst te maken, maar dat het leven zelf een kunst is.” Al snel constateert Frank dat velen hun dagelijkse leven in scène zetten of aandikken. Hij wil dan ook het concept ondermijnen, want hij wordt er behoorlijk “tureluurs” van.
Als protestdaad geeft Frank enkele koppels van The Art of Living richtlijnen hoe ze hun dagelijks leven kunnen pimpen. Zo vertellen zij verhalen, die Frank neerschrijft in de vorm van een scenario of een droom, soms specifiek met H. in gedachten. De dromen, vaak met een hoog performance-gehalte, zijn geënsceneerd als een soort rituelen, in de broeierige sfeer van Stanley Kubricks film Eyes Wide Shut (1999), waarbij het sacrale en vulgair-seksuele verenigd zijn, zoals bij Jean Genet die ook van groot belang was bij het schrijven van Bloeiende Agatha.
Vande Veire loodst zijn lezers meermaals binnen in een droomwereld zonder weerga en injecteert met succes bevreemdende verhaalelementen in Het einde van alle straten, interventies die het algemene onwerkelijkheidsgevoel sterk verhogen. Zo ziet Frank tijdens zijn zwerftochten verschillende keren hoe voorbijgangers plots verstenen, om kort nadien weer op te gaan in het stadsgedruis (een mysterie dat in deel drie wordt verklaard).
De apotheose van al die dromerij (en van de roman) is het tweede deel, ‘Straten’. Daarin onderneemt Frank een roesopwekkende, tweedaagse zwerftocht door de stad, in achtervolging van H. en bezeten door “een frenetieke wandeldrift”. Deze hallucinante hellevaart is niet alleen een knap staaltje psychogeografie en een uitgesponnen ode aan het flaneren in de traditie van Charles Baudelaire en Walter Benjamin, maar ook een zeventig pagina’s durende reis naar de andere kant van de spiegel, zoals Orphée in de gelijknamige film van Jean Cocteau. Na H. te hebben gevolgd tot in een park, op een rommelmarkt, bij een bouquinist en op een kerkhof, verliest Frank haar spoor, tot wanneer hij haar ontdekt als een attractie in het belevingspark Domein Arnheim, niet voor niets de titel van een van René Magrittes ongrijpbaarste schilderijen, een droom op canvas, gebaseerd op het gelijknamige verhaal van Edgar Allan Poe.
Enkele narratieve bouwstenen zijn zo absurd of vergezocht dat ze ook een ontregelend effect sorteren. De korte bio van H. bijvoorbeeld is ongerijmd en buitensporig: zij is getrouwd met een rijke Rus, die het café De Blauwe Schuit openhoudt, waar zij twee nachten per week pinten tapt. Ze moet van de Rus een enkelband dragen, zodat ze altijd traceerbaar is (een systeem dat Frank uiteindelijk zal misbruiken). In de tijd die rest runt ze een daklozenproject, werkt in een belevingspark, acteert en schrijft boekrecensies (!). Of zoals Ann zegt: “Normaal kun je haar niet noemen.” Ook de nachtelijke en met alcohol overgoten conversaties die Frank heeft in het lynchiaanse bordeel tegenover zijn woonst en waar hij “lichtheid” zoekt, werken destabiliserend.

Het einde van alle straten is doorsneden met talloze verhalen-in-verhalen, mininovelles als het ware, met Frank als allesbeheersende ceremoniemeester. ‘Vox059’ bijvoorbeeld is een perfect op zichzelf staand kortverhaal, de lange droom van Franks alter ego Philippe (die de aandachtige lezer nog kent uit Bloeiende Agatha), een leraar die in de ban geraakt van Lucinde, de computerstem van een intelligent huissysteem die uiteindelijk tot leven komt in de vorm van een gewillige “hostess”, luisterend naar de naam H.
Het einde van alle straten is zinderend proza geschreven door een filosoof en heeft alle kwaliteiten van een ideeënroman. De simulacrumtheorie van Jean Baudrillard kan de grondtoon zijn: we leven steeds meer in een schijnwereld of hyperrealiteit, waarbij beelden of modellen van het reële (simulacra) de werkelijkheid vervangen. Hyperrealiteit impliceert een verlies van het vermogen om de werkelijkheid van het denkbeeldige te onderscheiden, precies wat Frank in Het einde van alle straten meermaals overkomt. De geest van Baudrillard waart onmiskenbaar door deze roman: het begint al met de verwijzingen naar de Mona Lisa, een volbloed simulacrum, en The Art of Living is niets meer of minder dan een schoolvoorbeeld van hyperrealiteit.
De wereld herleiden tot verhalen is uiteindelijk Franks redding. Zo maakt Vande Veire van Baudrillards theorie beklijvende literatuur en lijkt hij te suggereren dat de enige manier om zich staande te houden in een wereld van onbeteugelde hyperrealiteit, het vertellen van verhalen is.
Verschenen op/in: De Lage Landen, 15 februari 2023
Frank Vande Veire, Het einde van alle straten, het balanseer, Gent, 2022, 384 p.