‘Het alfabet van de stilte’ van Walter van den Broeck: 3 generaties zwijgen

tumblr_inline_pe4xw7lc7q1s0xvfa_540

De nieuwe roman van Walter van den Broeck roept oud zeer op, maar is tegelijk  brandend actueel. Bisschop Van Groeneweghen, die zich lang geleden heeft vergrepen aan knaapjes, is spoorloos. Zo leest zijn achternicht, Kristien Daeleman, in de krant. Ze maakt het schandaal van haar ‘nonkel Pispot’, zoals hij bekend staat in de familie, tot het onderwerp van haar scriptie. Hierbij krijgt ze de steun van haar flamboyante promotor professor De Vlieger. Hij raadt haar aan zoveel mogelijk mensen aan het woord te laten en brengt haar in contact met enkele slachtoffers. In een duizelingwekkende vaart komt ze terecht in een maalstroom van intriges en leugens. Wanneer ze tot de onthutsende waarheid komt, rest haar nog enkel de soelaas van de stilte. Het alfabet van de stilte is een beklemmende en serene roman over mensen die liever zwijgen dan de waarheid onder ogen te komen. We trokken naar de hoofdstad van de Kempen, meer bepaald de beroemde Turnhoutse Vrijheidsstraat, waar de goedmoedige auteur ons bijzonder hartelijk ontvangt.

Het alfabet van de stilte is gebaseerd op uw theaterstuk Biechten van begin vorig jaar. De parallel met de zaak Vangheluwe is overduidelijk, maar wat was er eerst: de toneelbewerking of de roman die nu uitkomt?

Normaal gesproken schrijf ik een toneeltekst op verzoek van een gezelschap. Ik ben geen theatermaker, maar een schrijver van well-made plays, zeg maar. Voor Biechten ging het iets anders. Michael De Cock van ’t Arsenaal in Mechelen wilde iets doen rond Vangheluwe. Hij is bij verschillende mensen geweest, ook bij mij. Ik had er wel oren naar, op voorwaarde dat we die hele kwestie in een bredere context plaatsten en niet alleen zouden focussen op die ene man die zich ernstig misdragen had. Al snel stelde Michael mij voor dat ik de tekst dan maar zelf zou schrijven. Ik begon met een aantal monologen te schrijven. Hadden we die allemaal gemonteerd dan kwamen we uit op wel 8 uur theater. Een hoop materiaal heb ik tot mijn spijt dus niet kunnen gebruiken. Maar uit het toneelstuk is nadien een roman geboren, terwijl het vaak toch omgekeerd is. Het heeft natuurlijk behoorlijk wat tijd gevraagd om al het resterende materiaal te integreren. De introductie van nieuwe verhaallijnen of zelfs personages zoals Pierre-mijne-man bijvoorbeeld, had natuurlijk gevolgen voor de andere delen van het verhaal. Het geheel is dus  veel meer dan een eenvoudige optelsom.  Om in de rekenkunde te blijven: het is een product geworden.

De stukken met misschien wel de grootste profiteur uit uw oeuvre, de gepensioneerde rijkswachter Bert Denecker, die zijn ook nieuw.

Ja, dat klopt. Dat was ook een verhaal dat zijn weerslag had op de andere verhaallijnen, en niet alleen omdat Bert zijn verhaal zich bovendien ook nog eens in een andere tijd afspeelt. Daardoor is de ontknoping in de roman niet essentieel anders dan in het stuk geworden, maar komt ze in een nog ruimer perspectief te staan.

De roman ademt theater. De korte hoofdstukken, telkens verteld vanuit het perspectief van een ander personage, de spreektaal, om maar een paar zaken te noemen…

Er is geen centrale verteller. Ieder personage vertelt in parlandostijl. De techniek met de wisselende perspectieven is er een waarmee ik lang geleden kennis maakte in As I lay dying van William Faulkner. Dat boek was voor mij een openbaring. Het is inderdaad zo dat we allemaal naar de werkelijkheid kijken vanuit ons eigen standpunt. We vormen ons een beeld en zijn overtuigd dat het correct is. Maar dat denkt onze buurman natuurlijk ook over het zijne! Dat is mij blijven fascineren, de zaken vanuit een andere hoek bekijken. Ik zeg niet dat je door een wisselend standpunt tot de waarheid komt, maar je komt op zijn minst tot de bevinding dat er op meer dan één manier over iets nagedacht kan worden. Dat gebeurt vandaag veel te weinig. Over de maatschappelijke gevolgen daarvan gaat Het alfabet van de stilte in eerste instantie.

De korte hoofdstukken geven de roman een gezwinde vaart. Maar opvallend is vooral dat u ondanks het zware onderwerp een zekere luchtigheid in de roman weet te brengen, dankzij het levendige taalgebruik en uw kenmerkende humor.

Die levendigheid komt door de parlandostijl. Elk personage praat rechtstreeks tegen iemand anders en dus eigenlijk rechtstreeks tegen de lezer. Er worden de ergste dingen gezegd op een luchtige toon en daardoor krijgt de grootste ellende vaak iets komisch. En tja,  die humor, dat is mijn karma. Ik heb wat je zou kunnen noemen de “komische blik”. Ik zie van alles altijd eerst en vooral de komische kant. Dat is een soort zelfverdediging vermoed ik.  Zo was ik onlangs in het Lumière-museum in Lyon, kent u dat? Dat is het donkerste museum dat ik ooit heb gezien! En dat heet dan Lumière-museum. Ziet u, dat is het eerste dat mij dan opvalt. Het is overigens een prachtig museum, hoor.

Is het juist om te zeggen dat Het alfabet van de stilte in de eerste plaats gaat over het verval van de kerk?

Ja, maar bij uitbreiding ook over het verval van onze christelijke cultuur in zijn geheel. Het verschil tussen het katholicisme en het protestantisme is dat het katholicisme, zoals de promotor van Kristiens thesis zegt, gebaseerd is op liefde terwijl de protestantse cultuur op vrijheid gestoeld is. De man waar ik dat beeld vandaan heb, Luciano de Crescenzo ( uit diens boek Aldus sprak Bellavista, 1988, nvdr), heeft er een mooi voorbeeld van gegeven. Als er in Italië iemand flauwvalt op de stoep dan staan er meteen honderd mensen rond om te zien wat er gebeurt en om te helpen, bijna op het gevaar af dat die zou verstikken door al die hulpvaardigheid. Terwijl als dat in Londen zou gebeuren, er niemand omkijkt. Niet omdat de mensen bang zijn of onverschillig, maar omdat ze denken dat die man daar misschien uit vrije wil ligt, en wie zijn zij dan om deze man in zijn vrijheid aan te tasten?

Weer een kwestie van perspectief.

Inderdaad. Daar komt nog bij dat wij alleen maar zien wat wij kennen. Wat wij niet kennen, daar hebben wij geen oog voor. Ik denk hierbij spontaan aan een experiment dat ik bij Amerikaanse antropologe Margaret Mead heb gelezen. Dat gaat over een Bosjesman die in het centrum van Londen wordt gedropt. Achteraf vraagt men hem wat hij heeft gezien. Niets, zegt hij, behalve één man die uitbundig stond te groeten. Dat bleek een agent te zijn die het verkeer aan het regelen was. In zijn cultuur is het van het grootste belang om van op grote afstand zijn handpalmen te laten zien, om te tonen dat hij geen wapens meeheeft en zijn bedoelingen vredelievend zijn. Opnieuw geen oog hebben voor iets wat men niet kent, dus.

U heeft een katholieke opvoeding genoten. Hoe heeft u die beleefd?

Daar was in die tijd niet aan te ontkomen. Ik ben zoals iedereen toen gedoopt, maar mijn katholieke geloof begon stilaan weg te deemsteren vanaf mijn twaalfde jaar. Door het feit dat ik naar het rijksonderwijs ging en niet naar het vrij onderwijs – een keuze overigens die niet politiek of filosofisch geïnspireerd was maar financieel – ontstond er een splitsing in mijn vriendenkring. De enen gingen naar het college en de anderen gingen naar de rijksschool, net als ik. Die jongens van het college die zagen geen  meisjes meer tot aan de universiteit. Wij zaten al die jaren wél met meisjes in de klas, waardoor onze omgang met het  andere geslacht algauw veel soepeler werd dan die van onze collegevrienden om maar eens een verschil te noemen. Vanaf mijn zeventiende zo ongeveer, na lezing van Freuds Totem en taboe, geloofde ik niet meer. Let wel, dat betekende niet dat ik een fervente antiklerikaal werd. Mocht dat zo zijn, dan had ik nu de perfecte gelegenheid gehad om de kerk er eens goed onderdoor te halen. Maar neen dus, voor mij is de hamvraag: waarom gebeurt zoiets? En is dat wel zo uitzonderlijk? Dat is nog zoiets: door de welvaart die wij de laatste decennia hebben gekend, is er een gevoel ontstaan dat wij in een soort Disneyland leven.

U citeert op het einde van de roman enkele bronnen die u raadpleegde. Maar u zegt ook dat de belangrijkste bron het leven zelf en de weerslag ervan in de media is. U heeft geen hoge pet op van de media?

Dat is zacht uitgedrukt. In onze samenleving is alles vermarkt. Het moet verkopen. Wat verkoopt er het best? Het sensationele. Alles wordt dus om zo te zeggen ‘gesensationaliseerd’. Wanneer is iets nieuws? Man bijt hond, wel, maar hond bijt man, niet meer, want daar kijkt niemand nog van op. We krijgen op televisie plots dat verschrikkelijke nieuws te zien van die bisschop. Dat gaat mee zolang er nieuwe “koppen” boven gezet kunnen worden, om dan in stilte te verdwijnen. Nu blijkt plots suiker weer heel gezond te zijn, ook al is die bewering gesponsord door Coca-Cola. De media is letterlijk alomtegenwoordig, maar geeft geen enkele aanleiding tot bezinning. En wij, wij kijken ernaar als naar vuurwerk. Wij worden volgestouwd met non-nieuws, maar wat ons werkelijk aangaat blijft verborgen.

Kristiens promotor, professor Devlieger, heeft het over de ‘kwebbelterreur’  en de ‘psythocratie’…

Ja, precies. Het gekwebbel is in de plaats gekomen van de ernstige informatie en duiding. Denk maar aan de beginperiode van de internetfora, toen er nog minder controle op was dan nu. Wat je daar soms te lezen kreeg! Gescheld en getier, zogenaamd in het kader van de vrije meningsuiting. Dan denk ik, hola. Want daar wordt permanent de wet overtreden. Als ik u in het publiek uitscheld, en ik heb getuigen, dan kan ik u een proces aandoen. Online gaat men maar zijn gang. Er is een groot verschil tussen een mening en de activiteit die aan de tapkast wordt uitgevoerd, hier in de Kempen beter bekend als ‘toogzeikerij’. Dat is stampen en auw zeggen, maar niet redeneren. Die mensen verwarren reflectie met reflexen. De psythocratie (psytho = leugen, nvdr) met haar onophoudelijk gewauwel verbergt de expertocratie, die de bevelen van het grote zwijgen in stilte uitvoert.  Dat is rampzalig en dat gaat ons eerder vroeg dan laat zuur opbreken, zegt professor Devlieger. Ik vraag me intussen af of hij al niet volop gelijk aan het krijgen is.

Devlieger is de man van ongezouten meningen. Hij vindt dat de kerk toch nooit meer goed zal kunnen doen: “Zwijgt de paus over de schandalen, dan krijgt hij iedereen over zich heen. Veroordeelt hij de misbruiken, dan heeft hij zich niet geëxcuseerd bij de slachtoffers. Pleit hij voor vergevensgezindheid, dan is hij een hypocriet die voor eigen kapel preekt.”

Het zijn drie reflexen waaraan geen reflectie vooraf is gegaan! Het zijn ook drie krantenkoppen, drie keer kassa dus. Je kan in dat soort dingen nooit goed doen. Ik denk dat je als paus moet doen wat je denkt te moeten doen. Maar wie ben ik of all people om de paus raad te geven (lacht).

De stilte in de titel verwijst naar het grote zwijgen, van dader en slachtoffer, en van 3 generaties familieleden. Tot nonkel in de krant staat, dan ontstaat er plots veel lawaai, maar de lippen blijven op elkaar.

Denk maar aan de telefoonconversatie tussen de bisschop en zijn zuster waarin hij haar voorstelt zijn schuld af te kopen door maandelijkse geld te storten op het spaarboekje van zijn slachtoffer, haar zoon. Later bouwen ze met dat geld een huis voor de zoon. Het is letterlijk zwijggeld. De waarheid verzwijgen is natuurlijk ook liegen. De roman eindigt met zwijgen, in stilte. Je zou mijn roman kunnen zien als een soort groepsportret van een samenleving waarvan het zwijgen de motor is. Hoe functioneert het allemaal? Neem nu Dutroux. Ik hoorde op de tv een psychiater zeggen dat Dutroux een psychopaat was omdat hij zijn slachtoffers als objecten beschouwde en niet als subjecten. En daarmee werd zowel Dutroux als het Kwaad weggezet. Ik heb daar toen een stuk over geschreven in de ‘Volkskrant’. Die mijnheer Schweitzer die met zijn tasje en zijn brilletje naar Brussel kwam om 4.000 mensen van Renault op straat te zetten, beschouwde die deze 4.000 mensen dan niet als objecten, of erger nog als nummers? Wat is het verschil? Dutroux was een vreselijk perverse mensenhandelaar, maar dat was Schweitzer ook. Het enige verschil was dat hij zich niet letterlijk aan kinderen vergreep. Denken dat je de misbruiken in de kerk en in onze hele samenleving kunt wegblazen door te focussen op het geval Vangheluwe is misschien comfortabel, maar het is ook dwaas.

Dutroux was een keerpunt. U citeert in Het alfabet van de stilte de definitie van pedofiel in de laatste gedrukte editie van de Winkler Prins, waarin een zeker begrip wordt gevraagd ten aanzien van de pedofiel. Ik was daar best wel van geschrokken…

Ik ook. Het is een soort pleidooi voor vergeving ten aanzien van de pedofiel, maar ook vanuit het standpunt van het kind staat er iets vreemds. De schrik zat erin dat al die ondervragingen en onderzoekingen het kind zouden traumatiseren, nog erger dan de pedofiel het kind. We komen uit een tijd, de jaren zestig, die seksueel heel vrijmoedig was. Iemand die toen naakt door zijn tuin liep, dat was geen aardigheid. Dat moet je vandaag niet meer proberen. Zo had je nog van die dingen. De Arkprijs van het Vrije Woord is in die jaren (1966, nvdr) uitgekeerd aan een schrijver die zijn pedofilie openlijk beleefde, en die ronduit  pedofiele verhalen schreef, Astère Michel Dhondt. God in Vlaanderen heet dat boek, een mooi boek overigens. Om maar te zeggen, men stond daar vroeger anders tegenover. Sinds Dutroux is pedofiel gelijk aan kinderverkrachter. In één keer valt daar elke nuance weg. Veel vroeger hebben we iets gelijkaardigs gehad maar dan in omgekeerde richting met homofielen. Die waren vroeger ook des duivels, maar mogen nu in heel wat landen trouwen en kinderen adopteren.

Een van de stellingen van Kristien is dat veel van de problemen binnen de kerk zouden opgelost zijn door de opheffing van het zesde gebod, ‘Gij zult niet onkuis zijn’, de kuisheidgelofte of het verplichte celibaat. De eerste pauzen bijvoorbeeld waren getrouwd…

Er is ook een mythische vrouwelijke paus geweest (Pausin Johanna, 9de of 11de eeuw, nvdr) en zelfs eentje van 12 jaar (Paus Benedictus IX, 11de eeuw, nvdr). Maar laat een ding duidelijk zijn, het celibaat maakt het priesterschap er niet gemakkelijker op. Je snijdt een essentiële faculteit van het mens-zijn af, het is bijna een soort zelfcastratie. Het celibaat is echter ingevoerd om andere, pragmatische redenen, namelijk om te verhinderen dat getrouwde pastoors kerkelijke goederen zouden overerven aan hun kinderen. Vorig jaar is er in België één enkele priester gewijd. Toen ik een jaar of 15 was, waren er een stuk of 5 jonge priesters in mijn geboortedorp, kort na elkaar. Jonge kerels die pastoor werden, maar die allemaal uitgetreden zijn of gingen samenleven met een vrouw.

Op het einde van de roman vermeldt u enkele bronnen die uw ogen openden. Welke titels zou u in het bijzonder aanbevelen?

Hangt er vanaf wat je precies zoekt. Als het gaat over een beter begrip van het kind en het kind-zijn dan is de lectuur van The disappearance of childhood (1982, nvdr) van Neil Postman mijns inziens onontbeerlijk. In onze eigen literatuur kan ik ‘Op den dool’, het vijfde verhaal in Lenteleven, het debuut van Stijn Streuvels, aanraden. Het is het verhaal van een paar kinderen die door een man op een kar worden meegenomen en verkocht aan een kinderloos boerengezin. Hun moeder en de buurvrouw hebben zich laveloos gezopen, terwijl de mannen uithuizig zijn om seizoensarbeid te gaan verrichten. Kinderen als handelswaar. Een ander boek dat mij boeit, is Vrijen en trouwen van de Middeleeuwen tot heden uit 1986 van Christiaan Vandenbroeke. Voor het schrijven van Het alfabet van de stilte was ook de Gezelle-biografie van Christine D’haen (De wonde in ’t hert, Guido Gezelle, een dichtersbiografie, 1988, nvdr) zeer belangrijk, vooral dan de passages waar het gaat over het dagelijkse leven in de colleges en internaten. Die waren toen nog sterk onder de invloed van de leer van de Britse theoloog Frederick William Faber, die onder andere een hoge intimiteit tussen leraar en leerling propageerde. Gezelle is zich op een gegeven moment serieus vragen beginnen te stellen over zijn leraarschap. Ging hij niet te ver met zijn leerlingen? Denk maar aan zijn roemruchte gedicht Dien avond en die rooze dat hij schreef voor zijn 18-jarige leerling Eugeen van Oye. Gezelle schreef er zelfs Faber over aan. Faber antwoordde Gezelle dat het allemaal best door de beugel kon, maar raadde hem aan om de jongens niet langer een nachtzoen te geven (lacht).


Verschenen in: STAALKAART #20, 2013

Het alfabet van de stilte van Walter van den Broeck, De Bezige Bij, ISBN 9789085425076, 240 pp.

Plaats een reactie