‘Het Belgisch huwelijk’ van Marc Reugebrink, het leven is niet altijd vurrukkulluk.

tumblr_inline_pe6oebq4Tb1s0xvfa_540

In zijn vijfde roman, Het Belgisch huwelijk, brengt Marc Reugebrink het onderhoudende verhaal van de onverbeterlijke romanticus Max Herder, een minzame sinds jaar en dag in Gent wonende Nederlander die op het punt staat te trouwen met Isabelle, een volbloed Vlaamse die hem met zijn neus op de feiten drukt. Max’ grote droom is immers Vlaming onder de Vlamingen te zijn, maar dat lijkt niet zo eenvoudig in een land dat uit elkaar dreigt te vallen. Dat Max er maar niet in slaagt zijn stormachtig amoureus verleden definitief achter zich te laten, helpt hem evenmin vooruit. Een vermakelijke, los gecomponeerde pastiche op de romcom, maar ook een knap geschreven ode aan de eeuwige liefde en de fiere stede Gent.

Humor is heel prominent in Het Belgisch huwelijk. Belgen- of Hollandersmoppen komen er niet in voor, maar bij momenten deed het mij denken aan een ‘comedy of manners’, vooral dankzij het meerstemmige vertelperspectief, het sappige taaltje en de snedige dialogen. Het zou zo de planken op kunnen, zoals gebeurde bij uw eerste roman, Wild vlees, die een theatermonoloog werd…

Die vergelijking met een ‘comedy of manners’ bevalt me alvast. Het was van bij de start een heel bewuste keuze om te werken met verschillende perspectieven. Het biedt de mogelijkheid om het voortgaande verhaal steeds anders in te kleuren, er door het andere perspectief iets aan toe te voegen dat het uiteindelijk simpele hoofdgegeven — man en vrouw gaan trouwen — er een paar verdiepingen bij te geven. Zo zie je dat het beeld dat Max van zichzelf geeft, niet strookt met het beeld dat anderen van hem ophangen. Hij houdt wel eens wat achter. Terwijl anderen dan weer een perspectief op hem ontwikkelen dat hij zelf niet heeft of zelfs maar wenselijk zou achten. Die schakering vind ik erg belangrijk. Daarnaast bood de keuze voor verschillende perspectieven mij de mogelijkheid om meteen datgene te relativeren waarbij Max, maar eigenlijk ook Isabelle, zijn toekomstige bruid, en misschien zelfs wij allemaal wel bestaan: dat romantische idee van de ene en, in dit geval ook hét ene. Maar in dit boek ook het al even romantische idee van te behoren tot een groter geheel, één te zijn met alle anderen. Door die verschillende vertelperspectieven te hanteren, waarin iedereen zijn eigen waarheid vertelt, ondermijn je dat idee. Maar wat uw opmerking over theater betreft, ik heb zelf geen toneelachtergrond maar kom wel uit een familie waarin veel amateurtoneel werd gespeeld, letterlijk. Mijn vader regisseerde, mijn moeder speelde, daar zal ik dus wel iets van meegekregen hebben. Maar voor Het Belgisch huwelijk heb ik niet in eerste instantie aan theater gedacht.

Max’ beste vriend, Giorgio, maakt hem op een bepaald moment belachelijk met diens zwak voor romantische komedies, boy-meets-girl-verhalen à la Notting Hill, een film waar Max maar al te graag over uitweidt. Gaat u ermee akkoord als ik Het Belgisch huwelijk als een dergelijke komedie beschrijf?

Absoluut. Ik heb het hele register van dat genre opengetrokken. Let wel,  ik wilde Max op voorhand au sérieux nemen. Enkele passages in het boek onderschrijven dat. Zoals zijn ongecontroleerde woedeuitbarsting of de manier waarop hij zijn amoureus verleden verwerkt. Dat zijn voor hem heel ernstige en indringende momenten. Maar tegelijkertijd weet je en voel je, zeker als schrijver, maar ook als lezer, dat het erover gaat. Wat Max denkt en doet is over the top, maar zijn drijfveer is gemeend en serieus. Het is eigenlijk een beetje hetzelfde als wanneer ik naar Notting Hill kijk.  Ik krijg daar tranen bij in mijn ogen. Dan denk ik altijd, ze hebben mij weer liggen.

Wat mij opviel is het mooie evenwicht tussen het luchtige enerzijds en het heftige, het grimmige anderzijds.

Dat heeft misschien met mijn generatie te maken. U moet weten, ik beleefde mijn tienertijd in de jaren 70. Het bon mot op onze school was: “Alles is relatief, en zelfs dat”. De relativering van welke waarheid dan ook ging al aan de beleving ervan vooraf. We namen dingen niet ernstig. Die ironische benadering van het leven is voor mij altijd heel erg sterk geweest. Maar al dat relativeren maakte de honger naar nu eindelijk eens een échte, onomstotelijke waarheid ook heel groot. Dat is niet ongevaarlijk, zoals u zich misschien kunt voorstellen. Ik zie het altijd zo: doorgedreven ironie leidt tot cynisme, het loslaten van ironie leidt tot pathetiek. Daartussen beweeg ik mij. Daartussen bewegen de meeste van mijn personages zich, denk ik.

Ondanks de humor en de luchtigheid (“Is de polonaise Vlaams?”) zit er inderdaad behoorlijk wat woede en misnoegen in uw roman. Max verzucht dat hij altijd een inwijkeling zal blijven, toevallig of niet de naam van uw persoonlijk blog. Na een emotioneel bezoek aan het ziekenhuis verwijt Isabelle Max zijn koele afstandelijkheid. In een opwelling lucht Max zijn hart: “Weet je wel dat er hier geen dag voorbijgaat, géén dag hè, of er is er altijd wel één die me eraan moet herinneren dat ik niet van hier ben, die me het gevoel geeft dat ik hier eigenlijk niet welkom ben”. Het is een van de markantste passages in uw roman, precies omdat de toon haaks staat op het goedmoedige elders. Ook Isabelle en Giorgio hebben elk hun uitbarsting.

Dit is wat mij zo fascineert bij fanatisme. Max is daar overduidelijk mee behept en wel op twee manieren. In de eerste plaats door zijn groot, romantisch idee over de liefde. Liefde moet voor hem kloppen, het is een existentiële noodzaak, een afgrond diep in hem waar hij steeds naar verlangt. Ten tweede, zoals Giorgio zegt, hij omarmt veel meer dan “het meiske alleen”. Max wil niks liever dan het ganse volk in zijn armen sluiten, het gevoel hebben erbij te horen. Elk moment dat hij daar buitenvalt of dreigt uit te vallen, omdat de werkelijkheid een te grote zeg krijgt in zijn dagelijks bestaan, verstoort zijn grote droom en jaagt hem angst aan. Omdat er vanalles scheef loopt, lijkt hij zijn zin om te relativeren te verliezen. Alles wat hem bedreigt, zet hem pardoes weer voor die afgrond en dan wordt hij kwaad, vertoornd, nijdig en koleriek. Trouwens in het stukje dat u net citeert is hij bij uitstek een Hollander, natuurlijk (lacht).

Over Hollanders gesproken: Jean-Luc, de vader van Isabelle, een notoire dronkenlap, zegt tegen Buzze, zijn vriend-cafébaas, dat “diene Ollander” nog meevalt want hij haat zélf Hollanders. Later stelt Isabelle in een opwelling: “Als iets van hem die zo door hemzelf gehate Hollander had gemaakt, dan was het wel zijn verhuizing naar Vlaanderen.”

Dat is natuurlijk een duidelijke autobiografische referentie. Om te beginnen, er is geen enkele Nederlander die beseft dat er hier in Vlaanderen zoiets als Hollanderhaat bestaat. We moeten dat zoals bij alles in het juiste perspectief zien, maar we kunnen er niet omheen dat het bestaat. Als ervaringsdeskundige kan ik u verzekeren dat dit soms behoorlijk heftig kan zijn. De doorsnee Nederlander heeft hoe dan ook geen besef van dit land. Vlaams is Belgisch. Punt aan de lijn. Maar u mag niet vergeten dat ik in het oosten van Nederland ben opgegroeid, en ik heb gestudeerd in het noorden. Ik heb dus altijd aan de rand van Nederland gewoond, zo u wil. En die fameuze Hollander waar Jean-Luc het over heeft, die vind je in Amsterdam en Den Haag, de Randstad. In Groningen heeft men een gruwelijke hekel aan alles wat uit Amsterdam komt, dat geef ik u op een blaadje. Ik zeg altijd dat ik geen Hollander was toen ik hier neerstreek, maar een Nederlander. Ik vond het dus heel raar dat ik daarover aangesproken werd. Totdat ik zelf merkte dat ik in restaurants te luid praatte of grapjes maakte met de caissière in de supermarkt, die daar dan zeer verstoord op reageerde. Plots daagde het mij: ik ben wél een Hollander! Daar kom je pas achter door hier te wonen. Ik ben misschien geneigd om die contrasten te veel tegenover elkaar te zetten. Ik ben niet religieus opgevoed, maar hier ben ik tot mijn eigen verbazing protestant. Ik zit hier in een katholieke cultuur, dat is een totaal andere manier van redeneren, van omgaan met elkaar, van dingen oplossen.

Gent, waar u sinds 1998 woont, speelt een erg belangrijke rol. U kent de stad ondertussen als uw broekzak. Er is zelfs een scène in het oervlaamse volkscafé De Belgica, waar Gents de voertaal is en iedere niet-Buffalo buiten gekeken wordt, op de hoek van de Nieuwe Wandeling en de Martelaarslaan, toevallig de wijk waar ik opgroeide. Als geboren en getogen Gentenaar wil ik u feliciteren met de manier waarop u de stad tot leven brengt.

Nou, dat vind ik écht een compliment! Ik vind Gent een geweldige stad. Dat ik er terecht kwam is een gelukkig toeval. Ik heb in de jaren 80 een soort Ronde van België gemaakt, bij wijze van vakantie. Ik was in ondermeer in Brugge, Brussel, Antwerpen, de Ardennen en Gent. Toen zag Gent er nog heel anders uit, met veel auto’s in het stadscentrum en zo. Maar Gent is mij bijgebleven als een prettige stad. Bovendien heb ik 17 jaar in Groningen gewoond, een stad die naar mijn gevoel heel veel gemeen heeft met Gent. Gent is natuurlijk tien keer mooier, maar qua sfeer, qua positie in het land, cultureel gesproken, zijn het bijna zustersteden. Gent is ook net groot genoeg om stad te zijn en niet uiteen te vallen in verschillende zelfstandige centra. Het heeft iets grootsteeds, maar is altijd overzichtelijk. Daarbij komt nog het Gents zelf, het taaltje dat ik niet spreek en nooit zal proberen spreken, dat vind ik geweldig.

Ik vind dat nu net een van de meest opmerkelijke kwaliteiten van uw boek: het tussentaaltje waarin uw personages spreken, een prachtige mix van ‘Vlaams’ en standaardtaal. Als Max aan het woord is, kunt u het anderzijds dan weer niet laten om een vertaling voor uw Nederlandse lezers te voorzien.

Het verheugt me dat je dit zegt. Max’ vertalingen zijn er van in het begin, hij verbetert zichzelf voortdurend. Zo zegt hij ergens “ik wist niet dat je daar gevoelig aan was” en zegt plots “voor” in plaats van “aan”. Ook dat ligt heel dicht bij mezelf. Ik woon hier nu bijna 16 jaar. Mijn Nederlandse vrienden schieten vaak in de lach, hoor. Met mijn zachtere ‘g’ bijvoorbeeld. Die had ik vroeger niet. Ik was er erg beducht op om flaters te schieten. Ik heb het manuscript dan ook laten nalezen door Stefan Hertmans, een geboren Gentenaar. Hij heeft mij voor veel behoed.

Giorgio, die Gentser is dan de meeste Gentenaren, noemt Max ostentatief ‘straniero’. Vreemdelingen zijn ze en de Belgen zijn allemaal racisten, zo stelt hij. Is dat ook uw ervaring na 16 jaar hier?

Ik zou niet, als Giorgio, willen zeggen dat alle Belgen racisten zijn. Maar ja, het komt voor. Soms is het echt op mijn uiterlijk. In het boek beschrijf ik een waargebeurd incident aan het Gravensteen waar ik zonder mijn mond open te hebben gedaan uitgescholden werd voor “vuile Hollander”. Dat er geen dag voorbijgaat, is misschien wel wat overdreven, maar het scheelt echt niet veel. Ik ben inmiddels Belg geworden, ben houder van een Belgische identiteitskaart, maar emotioneel gezien zal ik dat nooit kunnen worden. Zo is dat nu eenmaal, en dat moet je je ook realiseren als je naar een ander land toegaat. Ik doe sowieso mijn best, ik vind het mijn plicht om me te voegen naar wat de samenleving waar ik woon van me verwacht. Niet alleen door net als iedereen mijn belastingen en sociale zekerheid te betalen, maar vooral door mensen tegemoet te komen. Maar soms is dat heel erg moeilijk, en dan zit je met een conflictsituatie die voor niemand prettig is.

Op 12 december 2013 kondigde de Vlaamse Auteursvereniging (VAV) aan dat u zich terugtrekt als co-voorzitter, een functie die  u in het voorjaar van dat jaar op u had genomen. De visies liepen te ver uiteen, lezen we op de site. Was dit ook een communicatiestoornis?

Ja, dat is een goed voorbeeld van een dergelijke situatie. Ik heb dat ervaren als een enorme mislukking, maar dat heeft in mijn ogen vooral te maken met de manier waarop er door sommige partners in het boekbedrijf niet gecommuniceerd wordt. Het had ook te maken met het feit dat ik een wat andere koers wilde gaan varen dan tot dan toe. Daarvoor was Erik Vlaminck voorzitter en die heeft naar eigen zeggen vooral ‘mollenwerk’ verricht. Hij heeft belangrijke zaken voor elkaar gekregen zoals het standaardcontract, de leenvergoeding, het soort kwesties waarvoor, in alle discretie, zwaar onderhandeld moest worden met allerlei partijen. Het onbedoelde gevolg was dat veel auteurs geen idee hadden wat die VAV nu eigenlijk deed. Ik wilde het wat performanter maken allemaal, en dan blijkt iedereen plotsklaps ellenlange tenen te hebben. Men wist wat voor vlees men in de kuip had. Ik had een jaar eerder op De Staat van het Boek een lezing gehouden over de positie van de auteur in de waardeketen (als filmpje te zien op de blog van Marc Reugebrink, LDM). Punt is: als ‘maar een auteurtje’ mag je zulke dingen wel zeggen, maar als je ze herhaalt als voorzitter van de VAV word je kalltgestellt en begint men in de wandelgangen met een smeercampagne. Daar had ik mijn bekomst van. Zo laag kan ik niet schieten.

U won zopas de essayprijs van de Provincie Oost-Vlaanderen voor uw boek Het geluk van de kunst. De provincie waar u woont en werkt sluit u alvast in de armen.

Ik ben daar zeer verguld mee. Dat heeft enerzijds met sentiment te maken, maar ook met de bevestiging van mijn overtuiging dat ik inmiddels een groter Vlaams dan Nederlands publiek heb. Zoals u weet, loopt het erg stroef tussen beide landen wat literatuur betreft. Vandaag zijn Nederlandse boekhandels bijna allergisch voor Vlaamse auteurs. Het is echt droef gesteld. Slechts 4 procent wordt er effectief gedeeld, het komt gewoon de grens niet over. Lanoye lukt dat, of Peter Terrin omdat hij een Nederlandse Librisprijs wint, maar daar blijft het zowat bij. Ik ben nu een Vlaamse auteur, bij de gratie van mijn Vlaams lezerspubliek. Hoe dan ook ben ik erg benieuwd wat mijn Vlaamse en Gentse lezers van dit boek zullen vinden.


Verschenen in: STAALKAART #24, 2014

Het Belgisch huwelijk van Marc Reugebrink, De Bezige Bij 2014, ISBN 9789085425328, 256 pp.

Plaats een reactie